Gepubliceerd op 17-02-2021

Helepolis

betekenis & definitie

(grieksch, letterlijk: stedeninnemer) een, uit de grieksche oudheid afkomstige en tot in de middeneeuwen gebruikte belegeringsmachine, ook wandelende toren of „evenhoog” genaamd. De H. was een houten toren, die op rollen of wielen wTerd voortbewogen, van 5 tot 15 meter in het vierkant en somwijlen tot 30 meter hoog naar gelang yan de hoogte der muren van de belegerde stad waartegen hij gebruikt werd.

Door middel van windassen, in het benedengedeelte van den H. aangebracht, werd hij zoo dicht naar de vestingmuren gerold, dat deze door middel van een valbrug (aan het bovengedeelte van den toren, zie afb.) door de aanvallers konden betreden worden. Op het verschanste bovenvlak van den H. was behalve voor boogschutters, dikwijls nog plaats genoeg voor werp- of slinger tuig zooals catapulten en dergelijke; voorts waren aan de zijwanden nog stormrammen aangebracht, en schietgaten op de verschillende verdiepingen waarin de toren van binnen verdeeld was. In de oudheid werd de H. het eerst gebruikt door Demetrius Poliorcetes (o. m. bij het leger van Rhodus); hij wordt beschreven door Plutarchus (Demetr. 21) en uitvoerig door Diodorus Sic. (20, 48). Ook de Romeinen maakten gebruik van den H. (turris ambulatoria), doch ten tijde van Caesar alleen als een soort van wandelende batterij ter bescherming van den belegeringswal. Uit de middeneeuwen vermelden wij alleen de drie reusachtige torens, door de kruisvaarders bij hun eersten aanval op Jeruzalem gebezigd en, hoewel ze met dierenhuiden bekleed waren, door de Muzelmannen harhaaldelijk in brand geschoten; hoewel ze in de geschiedenissen der kruistochten als iets nieuws worden voorgesteld, waren het niets anders dan de oude H., maar van grootere afmetingen.

< >