geb. 6 Jan. 1822 in Neu-Bückow (Mecklenburg-Schwerin), zoon van een geestelijke, was in 1834—36 op de reaalschule te Neustrelitz, waarna hij te Hamburg een plaats zocht, om in den handel werkzaam te zijn. Hij nam dienst als kajuitsjongen op een koopvaardijschip, dat echter bij den aanvang der reis strandde op de kust van het eiland Texel.
S. werd gered, en opgenomen tot herstel van gezondheid in een ziekenhuis te Amsterdam. Hij vond hier een plaats als bediende op het kantoor van de firma Quien, waar hij met ijver zich bekwaamde, zoodat hij bevorderd werd tot boekhouder op het kantoor der firma Schröder. Hij legde zich intusschen vooral toe op taalstudie, in het bizonder op de Noordsche en Russische talen. Door zijn patroon werd hij in 1846 als agent der firma gezonden naar St. Petersburg, waar hij elf jaar vertoefde, en handelszaken voor eigen rekening ondernam, welke hem zeer voorspoedig gingen, zoodat hij in betrekkelijk korten tijd een vrij belangrijk fortuin verdiende. Hij trok zich omstreeks 1863 terug uit den handel, om zich geheel te kunnen wijden aan zijn lievelingstudiën van oudGrieksch en geschiedenis der oudheid, waarin hij als jongen zich reeds met voorliefde verdiept had.In 1864 tot 1866 maakte hij een reis om de wereld, en in 1868 toog hij naar de kust van Klein-Azië, waar hij met een honderdvijftigtal werklieden den bodem begon te onderzoeken, om overblijfselen dor oudheid op W delven. Hij was in het huwelijk getreden met een Grieksche dame, die hem in deze onderzoekingen trouw ter zijde stond.
Te Hissarlik (Ilion) niet verre van de Dardanellen vond S. van 1870—1882 overblijfselen van zes steden, blikbaar van vroegere afkomst dan de Grieksche kolonisatie op de kust van Klein-Azië. In eene daarvan meende hij het Homerische Troje te herkennen. Een aantal gouden sieraden bracht hij hier aan het licht, welke hij ten geschenke gaf aan het Duitsche Rijk. Zij zijn te Berlijn tentoongesteld in het Museum voor Volkenkunde in een afzonderlijke Schlieman-afdeeling.
In 1876 vond hij in den Acropolis van Mykena op het schiereiland Morea nog heel wat kostbaarder overblijfselen. Hij ontdekte aldaar de koningsgraven uit den tijd van Agamemnon, waarin zich een schat bevond van omstreeks honderd ponden aan gouden sieraden.
In 1881—1882 deed hij nieuwe ontdekkingen van voorhistorische schatten van Orchomenos, en kort daarna in 1884 en 1885 van het aloude koningspaleis van Tyrus.
S. is gevestigd gebleven te Athene. Hij heeft zijn zeer merkwaardige opgravingen te boek gesteld in een aantal geschriften, onder anderen Mykena met een voorrede van Gladstone. S. is door onderscheidene universiteiten vereerd met den titel van doctor, en de stad Berlijn heeft hem tot eereburger benoemd.