duitsch botanicus en zoöloog, geb. 8 Jan. 1793 te Leipzig, werd buitengew. hoogleeraar aldaar en 1820 te Dresden, waar hij1 den plantentuin oprichtte en het zoölogisch museum reorganiseerde; hij overleed 17 Maart 1879. Op het gebied der botanie volgde hij een eigen, voor het eerst in zijn Conspectus regni vegetabilis (1828) aangeduid, in zijn Flora germanica excursoria (1833) en het Handbuch des natürlichen Pflanzensystems (1837) ontwikkeld stelsel van rangschikking.
Zijn grootste botanisch werk is genoemde duitsche Flora met de daarbij behoorende Icones florae germanicae et helveticae (dl. 1—23, Leipzig 1823—99), na zijn dood voortgezet door zijn zoon Heinrich Gustav R.. (geb. 1824, overl. 1889 als directeur van den plantentuin te Hamburg). Op het gebied der zoölogie publiceerde hij: liegnum animale, Deutschlands Fauna en Die vollständigste Naturgeschichte des In- und Auslandes.
Georg von Reichenbach
een der voornaamste gezicht- en werktuigkundigen van den nieuweren tijd, in 1772 te Durlach in Baden geb., stichtte met anderen (w. o. Fraunhofer) te München en Benedictbeuren een mechanisch-optische fabriek, waar hij uitmuntende werktuigen voor de grootste astronomische en geodesische metingen vervaardigde. In 1812 richtte hij met Ertel een fabriek voor wis- en sterrenkundige werktuigen op, die hij echter in 1821 geheel aan Ertel overliet, nadat hij in 1820 chef van de afdeeling wegen en waterwerken in Beieren geworden was. In hetzelfde jaar legde hij te Weenen een geschutboorderij volgens eigen inzichten aan. Bovendien verbeterde hij de Beiersche hoogovens en de ijzergieterij. Hij stierf in 1826.