duitsch anatoom en geschiedkundige, in 1638 te Lubeck geb., werd in 1661 hoogl. in de medicijnen te Helmsteldt en in 1678 in de geschiedenis en dichtkunst. Hij overl. aldaar in 1700.
Als anatoom heeft hij naam gemaakt door zijn onderzoekingen betreffende de naar hem genoemde Meibomsche klieren, slijmklieren aan de oogleden, enz. Meer nog dan zijn geneeskundige worden zijn geschiedkundige schriften op prijs gesteld, voornamelijk de door hem geleverde uitgave der Rerum Germanicarum scriptoren (3 dln., Helmst. 1688).Mark M., een bloedverwant van bovengen., in 1630 te Tönningen geb., heeft veel werk gemaakt van de muziek der Ouden en schreef o. a. Antiquae musicae scriptores sepem Graeci et Latini (2 dln., Amst. 1652). Christina, koningin van Zweden, riep hem aan haar hof; later begaf hij zich naar Kopenhagen, waar hij tot koninkl. raad en professor te Soröe benoemd werd en vervolgens naar Amsterdam, waar hij professor in de geschiedenis was. Hier geraakte hij in onmin met den burgemeester, zoodat hij ontslagen werd. Na een reis door Frankrijk en Engeland gemaakt te hebben, keerde hij naar Amsterdam terug, waar hij, in 1711 overleed.