de harsvoerende gangen of holten, die door de organen van vele planten heenloopen; zij zijn steeds omgeven door parenchymatische cellen, in welke de hars gevormd wordt. Elke cel daarvan splitst zich allereerst door twee kruisgewijs gestelde wanden in twee dochtercellen; door het vaneen wijken der vier cellen ontstaat dan ,de harsgang; deze neemt allengs in omvang toe, daar zich de cellen nog meermalen splitsen.
In oudere stadiën zijn zoodanige harshaarden gewoonlijk omgeven door 6—12 harsvormende cellen. In de bladen van vele Coniferen en Cupressineeën zijn de H. naar verhouding kort, eigenlijk slechts harsholten, zakachtige verwijdingen die met hars gevuld zijn; ook de schors der dennen bezit zoodanige harsholten, die hier echter een aanzienlijke grootte bereiken. In het houtweefsel van wortel en stam vertoonen de H. zich als lange kanalen of buizen, die dikwijls met elkander in gemeenschap staan. Harsvoerende gangen komen ook voor bij vele Leguminosen, die kopalhars leveren, b.v. bij het geslacht Hymenaea. In vele planten die melkgangen bezitten worden eveneens harsachtige zelfstandigheden gevormd, b.v. bij vele Euphorbiaceeën. De physiologische beteekenis der harsen, is onbekend; dat de harsen ook dienen om bij verwondingen een snelle sluiting der wond te bewerken, staat vast, doch waarschijnlijk hebben zij nog een belangrijker functie; sommigen houden hen voor excreten, die gedurende het voedingsproces als overtollig uitgescheiden worden.