of East-Lothian.
1) Graafschap van z.o. Schotland, ten n. en o. begrensd door de Firth van Eorth, ten z. door Berwick, ten w. door Mid-Lothian, is 725 km.2 groot en telde in 1901: 38.662 inw., d. i. 53 per km.2 en een toename sinds 1891 van 3.4 %. Het land is, behalve in het uiterste zuiden, waar de Lammermuir-heuvelen zich verheffen, een slechts hier en daar door heuvelen onderbroken vruchtbare vlakte, die voortreffelijk wordt bebouwd. De stroomende wateren van H. gaan alle naar de vischrijke Tyne. In het w. ligt steenkool, die bij Tanent reeds sinds de 13de eeuw ontgonnen wordt. De kustbevolking leeft van de vischvangst en van het bereiden van zout. De industrie is met uitzondering van de stokerij onbeduidend. Een spoorlijn gaat van Musselburgh in het w. naar Dunbar aan de oostkust. H. zendt 1 afgevaardigde naar het parlement.
2) H., hoofdstad van het graafschap H., links van de Tyne, aan den voet der Garletonsheuvelen, in 1901: 5125 inw.; stadhuis, gebouwen van het prov. bestuur, korenbeurs, latijnsche en teekenschool. Handel in graan en wol.