(vrijheer) kunsthistorikus, geb. 15 Oct. 1819 te Weenen, werd, nadat hij zijn rechtsgeleerde studiën geëindigd had, adjunct bij de bibliotheek van de academie der beeldende kunsten, vervolgens in verschillende betrekkingen bij het ministerie geplaatst, in 1863 tot referent voor de kunst bij 'het staatsministerie en in 1866 tot voorzitter van de academie der kunsten benoemd, welk eere-ambt hij tot 1873 bekleedde; in dit jaar werd hij afdeelings-chef aan het ministerie van onderwijs; in 1880 nam hij zijn rust en hij overl. 15 Maart 1897 te Weenen. Met grooten ijver was hij werkzaam voor het onderzoek van de gedenkteekenen der oude kunst,. terwijl zijn studiën hem in staat stelden dieper in te dringen in den geest der middeleeuwsche symboliek en typologie.
Van zijn schriftelijken arbeid is inzonderheid te noemen: Ueber Thier Symbolik und das Symbol des Löwen in der christl. Kunst (Weenen 1849) en Beiträge zur christl. Typologie aus Bilderhandschriften des Mittelalters in het 5de deel van het „Jahrbuch” der commissie tot onderzoek der gedenkteekenen van oude kunst, Die roman. Kirche in Schöngrabern (1855).