bijgenaamd . de theoloog, een grieksch kerkvader, 328 te Arianzos nabij Nazianze in Cappadocië geb., studeerde te Athene en beoefende vooral de geschriften van Origenes. Vervolgens leidde hij eenige jaren met zijn vriend Basilius een kluizenaarsleven en wees hij alle aanbiedingen van keizer Julianus af, totdat Basilius, die inmiddels bisschop van Cesarea was geworden, hem in 371 bewoog om de benoeming tot bisschop van Smyrna te aanvaarden.
Later werd hij medehelper van zijn vader in een bisdom van Cappadocië; na diens dood begaf hij èich eerst naar Seleucia en vervolgens naar Konstantinopel, waar hij een ijverig bestrijder was van het arianisme en in 380 door keizer Theodosius tot patriarch werd benoemd. Doch groote moeilijkheden met de arianen verbitterden hem aldaar derwijze het leven, dat hij reeds een jaar later zijn ambt neerlegde en zich weer naar Cappadocië begaf, waar hij in 390 stierf. De beste uitgave zijner werken is die der Benedictijnen (2 dln., Parijs 1778 en 1840).