verbindingen van goud met andere metalen (meest zilver en koper, zie Goud); deze onderscheiden zich, zelfs bij een naar verhouding gering gehalte aan ander metaal, door tal van eigenschappen gunstig van het zuivere goud, inzonderheid door grootere hardheid en smeltbaarheid en grooter weerstandsvermogen tegen slijtage. In het goudsmidsbedrijf worden legeeringen van allerlei gehalte verwerkt (zie Goud).
De aan het goud toegevoegde metalen bewerken steeds een verandering in de kleur van het goud; toevoeging van koper b.v. geeft het een roodachtige, van zilver een helder gele kleur. Voor de verschillende kleuren neemt men de volgende mengsels:Kleuren Goud Zilver Koper Staal Radmium Groen goud 2-6 1 — — — “ “ 75 16,6 — 8,4 “ “ 74,6 11,4 9,7 — 4,3 “ “ 75 12,5 — 12,5 Bleekgeel goud 1 2 — — — Donkergeel goud 4 3 1 — — “ “ 14,7 7 6 — — “ “ 14,7 9 4 — — Bleekrood goud 8 1 1 — — “ “ 10 1 1 — — Donkerr. goud 1 — 1 — — “ “ 1 o Grijs goud 30 3 a 2 “ “ 4 — — 1 — “ “ 29 11 — — — Blauw goud 1-3 — — 1 — Om G. aan de oppervlakte goudrijker te maken en het zoodoende uiterlijk een meer met die van goud overeenkomende kleur te geven, of, zooals het in de goudsmidskunst wordt geheeten, de G. te verven, worden zij allereerst door indompeling in verdund salpeterzuur van aanklevende oxyden bevrijd en dan in z.g. goudverf gekookt. Deze goudverf, die naar verschillende recepten kan worden bereid, is steeds een chloor ontwikkelend mengsel van zouten en zuren.