duitsch schrijver, geb. te Kamenz 1729, overl. te Brunswijk 1781, was zoon van een luthersch geestelijke, studeerde aan de hoogeschool te Leipzig en begon zijn loopbaan als schrijver met de dramatische werken Damon (1747), Junge Gelehrten (1747), Der Weiberfeind en Die Juden (1749). Te Berlijn leerde hij Voltaire kennen, die veel indruk op hem maakte, doch van wien hij zich later geheel afwendde.
Na een kort verblijf te Wittemberg keerde L. te Berlijn terug, en schreef daar zijn Miss Sara Sampson (1755), het eerste burgerlijke treurspel in de duitsche letterkunde. In hetzelfde jaar vestigde hij zich te Leipzig, waar hij zijn Fabelen te boek stelde; in 1758 toog hij andermaal naar Berlijn en redigeerde daar met Mozes Mendelssohn en Nicolai de „Bibliothek der schonen Wissenschaf ten”; gedurende dien tijd was hij secretaris geworden van generaal Tauenzien, daardoor kwam hij in een militaire omgeving welke hem van dienst was bij het schrijven van Minna von Barnhelm, zoo niet zijn beste, dan toch een van zijn beste Werken. In 1765 had hij intusschen zijn werk over aesthetiek Laokoon het licht doen zien en daarmede zooveel gezag op het gebied der kunstcritiek gekregen, dat hij naar Hamburg werd ontboden om er de artistieke leiding van den schouwburg op zich te nemen. Hij deed dit met ijver maar zonder goed gevolg en vervaardigde daar zijn bekend Hamburger Dramaturgie (1767—68), waardoor hij inderdaad voor goed een ommekeer bracht in de duitsche tooneelliteratuur. In 1769 verliet L. Hamburg voor Wolfenbuttel, waar hij tot bibliothecaris werd benoemd.
Hier vervaardigde hij twee andere vermaarde werken, de drama’s Emilia Galotti (1772), Nathan der Weise (1779). Het laatste werk van L. is Die Erziehung des Menschengeschlechts (1780) een werk van wijsgeerigen aard.