Gepubliceerd op 17-02-2021

Gladiatoren

betekenis & definitie

zwaardvechters, bij de Romeinen degenen die ten aanschouwe van het publiek op leven en dood met elkander vochten. De gladiatorenspelen waren oorspronkelijk bij de Etruskers lijkspelen, doch bij de Romeinen verdween deze beteekenis al spoedig voor het genot dat hun het aanschouwen van een strijd op leven en dood schonk.

Verder vonden zij een aanmoediging in de oorlogszuchtigheid der Romeinen, die ze bij de opvoeding op elke wijze zochten aan te kweeken en te versterken, waarom zij ook deze spelen als een krachtig middel beschouwden om elke menschelijke aandoening te verstikken, terwijl eindelijk de overtuiging bij hen had post gevat, dat zulke G.-gevechten een veelvermogend hulpmiddel aan de hand deden om zich de gunst van het publiek te verzekeren. Op deze verschillende gronden verdedigden Cicero, Plinius, Seneca enz. de G.-gevechten tegen hen die ze een afschuwelijk en met alle menschelijk gevoel strijdig schouwspel noemden. Als lijkspelen ontmoet men de GL-gevechten het eerst in 265 v. Chr., door de gebroeders Brutus ter eere van hun overleden vader op het forum boarium aangericht. Bij het aanleggen van.nieuwe steden werd gezorgd voor een ruim marktplein, vooral met het oog op de G.-spelen. Tegen het einde der republiek werden er hier en daar amphitheaters voor gebouwd, met een open arena.

De G. waren gewoonlijk krijgsgevangenen, die van te voren in handen waren gegeven van africhters, lanista, die hen op alle wijzen zochten te oefenen in een langdurige en steeds de spanning gaande houdende voorstelling. Weldra hielden deze africhters voor eigen rekening een aantal G., die door hen werden verhuurd en verkocht aan degenen, die bij openbare feesten het volk op zoodanig schouwspel wilden onthalen. Zelfs hield ieder machtig en aanzienlijk Romein eindelijk zelf zulke G., welke in die onrustige en veel bewogen tijden, die de alleenheerschappij voorafgingen, groote ellende aan den staat eni menig ongeluk aan bijzondere personen berokkend hebben, zooals inzonderheid blijkt uit de twisten tusschen Milo en Clodius. Bij den lanista waren de G. aan een bepaalden leefregel onderworpen, waarom zij vroeger om hun voedsel uit gerstemeel ook hordearii genoemd werden. Een bepaald, algemeen gebruikelijk wapen te hanteeren was geen vereischte, het was voldoende, zoo een gladiator slechts in één soort van kampstrijd bedreven was en daarin uitmuntte. Verwierf hij door dapperheid en bedrevenheid bij de vertooning der gevechten de goedkeuring des volks, dan werd hij op algemeen verlangen door den lanista of door hem die de spelen gaf (editor munerum) met de rudis begiftigd, waardoor hij nog wel niet de vrijheid, maar toch de vrijstelling van verdere G.-gevechten verkreeg.

Hij heette alsdan rudiarius en wijdde zijn gebruikelijk wapen in den tempel van Hercules. Soms echter lieten zij zich opnieuw voor de G.-spelen tegen een hoog loon werven.Als zoodanige auctorati moesten zij echter voordat zij de arena binnentraden een eed doen, dat zij hun leven in den strijd niet sparen wilden. Daarentegen mochten de ter dood (ad gladium) veroordeelden, zoo zij als vechters moesten optreden, geen gratie ontvangen. Het houden van een munus gladiatorium werd door een openbare afkondiging (edictum) door den editor van den kampstrijd bekend gemaakt, soms met de afbeeldsels der vechters. De verdere wijze van inrichting was vervat in een programma dat vooraf uitgegeven en wijd en zijd in de provinciën verzonden werd; onder de latere keizers werd de bekendmaking ook in de staatscourant opgenomen. Zoodra de feestdag was aangebroken, trokken de G. in behoorlijke orde geschaard in een plechtigen optocht naar het amphitheater; hier in de arena rangschikte de lanista hen in, afzonderlijke paren, en liet den editor de verschillende wapens onderzoeken en beproeven. Nadat de G. het publiek eenigen tijd door schermutselingen met stompe wapens of ook door de ventilatio, d. i. door het werpen en opvangen der hasta, vermaakt hadden, gaf de tuba het teeken tot den wezenlijken strijd.

Hij, die in het tweegevecht gevallen was, kon, zoo de wond niet doodelijk was, door het opsteken van den wijsvinger het medelijden en de genade van het volk inroepen (misericordiam populi tentare, provocare ad populum, exorare populum); het toestaan der bede heette missio en werd te kennen gegeven door het opsteken der vuist met ingesloten duim (pollicem premere), het teeken tot afmaking daarentegen werd gegeven door het uitsteken der vlakke hand (verso pollice). Plinius vermeldt het onmenschelijke feit, dat soms het bloed der gedooden gedronken werd door verscheidene lieden, die met booze ziekten bezocht waren. De lijken werden met haken (uncis) uit de arena door de porta Libitina van het amphitheater naar het spolarium gesleept en daar begraven. Degene die de vertooning gaf, de editor muneris (ook munerarius geheeten) had, zoo hij een privaat persoon was, het recht om gedurende de vertooning de onderscheidingsteekenen der overheid aan te nemen. Later onder Tiberius, toen er tengevolge van het instorten van een theater bij Fidenae, dat door Atilius niet met de noodige zorg gebouwd was, 50.000 menschen waren omgekomen, werd het recht om zulke spelen aan het volk te geven, ter voorkoming van dergelijke ongelukken, slechts tot de werkelijk vermogenden beperkt. In de laatste eeuw der republiek kwam ook de gewoonte in zwang, dat zekere overheidspersonen verplicht waren om G.-spelen aan het volk te verschaffen, daar het volk hierop aanspraak maakte als op eene vergelding en belooning voor zijne door de uitgebrachte keus betoonde gunst, terwijl het onthouden dier spelen ook licht het verlies der volksgunst ten gevolge had, vooral sedert het ten gevolge eener door Cicero doorgedreven wet verboden was, om gedurende twee jaren voordat men naar een ambt dong, zulke vechtersspelen te geven, om het volk gunstig te stemmen.

Bepaaldelijk waren de aedilen verplicht, om zoodra zij hun ambt aanvaard hadden, door de munera aedilium hunnen dank en hunne aanbeveling voor de toekomst te betuigen. Hieruit laat het zich dan ook verklaren, dat de een steeds trachtte den ander te overtreffen, zoodat in de G.spelen niet alleen een buitengewoon groot aantal vechtersparen optraden, maar de overdreven weelde er ook nog andere vermakelijkheden bijvoegde, als dieren te laten vechten of menschen tegen dieren in het strijdperk te brengen (bestiariën). Deze munera aedilium bleven, al naar gelang dat de vorsten gestemd waren, meer beperkt of onbeperkt tot onder de laatste keizers voortduren. Augustus gaf ook wetten over de G.-spelen en maakte de vergunning om ze te mogen houden van den senaat afhankelijk, gelijk hij ook het oppertoezicht over al de spelen en feestvermaken aan de praetors opdroeg, maar hun tevens de verplichting oplegde om G.-spelen te doen vertoonen en te bekostigen. Ter tegemoetkoming in die kosten werd hun uit het aerarium een bepaalde som toegestaan, en, ten einde den onderlingen wedijver te voorkomen, werd de bepaling gemaakt, dat niemand meer dan een ander daarvoor besteden mocht. Verder mochten de G.-spelen maar tweemalen ’s jaars vertoond worden, en bij elke gelegenheid slechts 60 paren aan het vechten deelnemen.

Tiberius maakte nog meer beperkingen, maar onder de volgende keizers werden ze alle weer opgeheven, zoodat nu zelfs ridders vrijwillig of gedwongen in de arena als G. optraden, en een keizerlijk bevel zelfs vrouwen noodzaakte om voor het verzamelde volk met G.-wapens zich te vertoonen. Als een bijzonder grappige vertooning traden ook wel dwergen (nani) op. Bij het onderscheid dat er tusschen de G. gemaakt werd en hunne verschillende namen moet men de algemeene benamingen van de bijzondere scheiden. De gladiatores meridiani en bestiarii vochten slechts tot vermaak, wanneer er geene gewone werkelijke G.-gevechten (ordinarii) plaats hadden; de bestiarii des morgens of voormiddags tegen wilde dieren (waartoe zich zelfs keizers aanboden, meestal echter ter dood veroordeelde misdadigers of weggeloopen slaven), de meridiani des middags, na afloop der venationes. Zij droegen slechts een korte tunica en hadden geen enkel weerwapentuig, weshalve zij met geweld en met slagen tot den strijd moesten gedwongen worden. De glad. bustuarii vochten bij den brandstapel of grafheuvel (ad bustum, rogum), de cubicularii bij een gastmaal in het cubiculum, een gebruik dat door de Campaniërs in lateren tijd te Rome werd ingevoerd.

De ordinarii beduiden slechts eene soort in tegenstelling van de zooeven genoemde meridiani, die noch geoefend, noch met gewone en bepaalde weerwapens voorzien waren, en van de catervarii, die bij hoopen tegen elkaar vochten (catervatim, gregatim pugnantes). De gladiatores postulaticii en fiscales (onder de latere keizers) waren keizerlijke G., in elk opzicht uitmuntend, waarmede de keizer door het volk met luid geroep verzocht werd om het feest te besluiten. Zij heetten ook Caesariani en Aulici. De door Suetonius vermelde pegmares waren oude uitgediende G., die op een planken stellage (pegma) geplaatst waren en door Caligula tegenover de wilde dieren werden gesteld. De gewone G.-gevechten waren zoo ingericht, dat de tegenpartij met verschillende wapens vocht. Tegenpartij was de retiarius van den secutor, de eerste met een net, dat hij zijn partij over het hoofd zocht te werpen, en met een fuscina in de linkerhand om daarmede den in het net verwarden tegenstander te dooden, de eerste zonder hoofddeksel en slechts met eene tunica gekleed, de laatste gewapend met een helm, schild en zwaard.

Was den retiarius het vangen in het net niet gelukt, dan moest hij voor zijn vervolger (secutor) de vlucht nemen; toch was de overwinning gewoonlijk aan zijne zijde, daar hij op zijn vlucht telkens opnieuw van zijn net tegen zijn tegenpartij gebruik maakte. In lateren tijd traden in plaats van retiarii ook laquearii op, die behalve een kort zwaard een strik hadden, dien zij behendig wisten te slingeren om het hoofd van hun tegenpartij; ook vochten zij wel met huns gelijken. Tegen een retiarius werd ook wel een mirmillo (van mormyr, een visch, die op den helm van den gladiator afgebeeld was) overgesteld. Hij was volgens Festus op gallische wijze gewapend, met helm, schild (scutum) en zwaard. Gewoonlijk echter stond tegenover den mirmillo een Threx met thracische wapens, een parma en sica, een kort, krom zwaard. De insgelijks naar hunne wapens genoemde Samnites hadden een zeer volledige wapenrusting, met een van boven breed scutum, dat naar onderen wigvormig uitliep, om den vechter in de vlugge beweging niet te hinderen, met een borstharnas, scheenplaten voor het linkerbeen en een met een vederbos voorzienen helm.

Hoewel zij tot de gewone G., ordinarii, behoorden, die steeds tegen andersgewapenden vochten, vinden wij toch geene nadere opgaven omtrent hunne tegenpartij. Onder de keizers komt de naam niet meer voor, waarschijnlijk werden zij toen hoplomachi genoemd. Behalve de genoemden komen nog voor (met gelijke wapens): de essedarii, een navolging van een gallisehen wedstrijd op een met twee paarden bespannen wagen, esseda; de andabatae te paard, met een helm die het geheele gelaat bedekte, die met een speer (spiculum) in den blinde op elkaar toe-renden; eindelijk de dimarchaeri, eerst in veel lateren tijd, die in iedere hand een kort zwaard droegen. Behalve de rudis, welke steeds de voornaamste belooning van een gladiator uitmaakte, werd de overwinnaar met de palma gladiatoria als overwinningsteeken begiftigd, onder en na Augustus ook met geld. Onder Commodus wordt gewag gemaakt van een afzonderlijke kas, waaruit aan de G. voor hun optreden kleine sommen, aan Commodus eene aanzienlijke betaald werd. — De G.-spelen werden reeds vroeg uit Rome naar de provinciën overgebracht, b.v. door Scipio naar Carthago. In Italië was inzonderheid Campanië de landstreek waar de bovengenoemde G.-scholen gehouden werden, gelijk over ’t algemeen de oorsprong dezer spelen bij de Etruskers te zoeken is.

Meermalen werden deze scholen wegens de ontzettende menigte slaven, die daar geoefend werden, een groot gevaar en een lastige plaag voor Rome. Spartacus, met Erixus en Onomaus uit de school van Lentulus ontsnapt, nam naar den Vesuvius de wijk en verzamelde uit de verschillende G.-scholen van Campanië, vooral uit Capua, in korten tijd 70.000 man om zich, die slechts met de grootste inspanning en na vele verliezen en verscheiden nederlagen der Romeinen konden bedwongen en vernield worden. In de burgeroorlogen tusschen Otho en Vitellius werden de G. ook in het leger opgenomen, en bewezen zij als uitstekend geoefende vechters, zoo dikwijls zij handgemeen werden, de beste diensten. Overigens waren zij zeer geschikte werktuigen tot het volbrengen van sluipmoorden.

< >