een uit zuidelijk Arabië afkomstig vorstengeslacht, dat in de 6de eeuw in afhankelijkheid van het Romeinsche rijk over de Arabieren in Syrië heerschte en zijn gebied van Noord-Syrië (Palmyra) uit over een groot deel van Palestina en de oostelijke Jordaanlanden, alsmede over de Arabieren der Syrische woestijn uitbreidde. De G. hingen het monophysitische christendom aan.
De opkomst dezer dynastie, die naar haar stamvader Dsjafna ook wel die der Dsjafniden wordt genoemd, ligt in het duister; op het einde der 5de eeuw wordt van een door keizer Anastasius (491— 518) den Arabieren tot vorst gegeven dsjafnide gewag gemaakt; de eerste vorst dezer dynastie van wien iets meer bekend is, is Al-Harith (bij de Byzantijnen Arethas) ibn Dsjabala (529 —569), tevens de hoofdfiguur van het geheele geslacht. Justinianus verleende hem den titel van koning der Arabieren en patricius. De heerschappij der G. ging in den kamp van den Islam tegen het Byzantijnsche rijk te niet. In 636 viel de laatste der G., Dsjabala ibn Ajham, die aan de zijde der Romeinen tegen de Mohamedanen vocht, in den beslissenden slag van Jarmoek.