Gepubliceerd op 29-01-2021

George (groot-brittannië)

betekenis & definitie

naam van vier koningen van Groot Britannië en Ierland;

George I (1714—27), sinds 1698 keurvorst van Hannover, geb. 28 Mei 1670 te Hannover, erfde van zijn vader. Ernst August, de waardigheid van keurvorst van Hannover (1698) en naderhand door zijn gemalin Sophia Dorothea, dochter van den laatsten hertog van Celle, dit land en ’t Lunenburgsche. Weinige jaren na den dood zijns vaders (1701) overhandigde graaf Maclesfield aan zijn moeder, keurvorstin Sophia, kleindochter van koning Jacobus I van Engeland, de acte, waarbij aan haar en haar huis de opvolging in Engeland verleend werd. Doch, daar zij 8 Juni 1714 overleed, terwijl Anna, de laatste koningin uit ’t huis van Stuart, 12 Aug. daaraanvolgende stierf, werd de keurvorst Lodewijk George, onder den naam van George I, koning van de vereenigde rijken Groot-Britannië en Ierland. Hij wist zijn nieuw verkregen recht tegen de aanvallen van den pretendent Jacobus III en diens aanhang met nadruk te handhaven, gelijk hij zich over ’t geheel door een kloekmoedig gedrag en een verstandige staatkunde kenmerkte. Zijn verbintenis tegen Karel XII, koning van Zweden, bezorgde hem, bij zijn Hannoversche bezittingen, de hertogdommen Bremen en Verden en, door zijn verstandig gebruik der zeemacht, hield hij alle overige mogendheden in bedwang, terwijl de vernietiging der spaansehe vloot in de Middellandsche zee den invloed der Engelsche regeering bij de overige Europeesche mogendheden aanmerkelijk versterkte. Hij overl. 22 Juni 1727 te Osnabrück op een reis door zijn gebied.

George II (1727—60), zoon v/d voorg., geb. 30 Oct. 1683 als keurprins van Hannover; toen zijn vader den engelschen troon beklom, kreeg hij den titel van prins van Wales en graaf van Chester. In 1705 gehuwd met Carolina, dochter van den markraaf Johan Frederik van Anspach, welke in Dec. 1737 stierf, volgde hij zijn vader na diens overlijden op en gaf zich aanvankelijk, in weerwil van zijn veelvuldige echtelijke ontrouw, geheel aan de leiding van zijn vrouw over, die hem in geestesgaven en helder inzicht verre overtrof. Reeds vóór zijn troonsbeklimming had hij blijken gegeven van een krijgszuchtigen geest, waarvan hij in 1708, in den oorlog tegen Frankrijk, proeven aan den dag legde. De eerste rustige jaren zijner regeering wijdde hij aan de bevordering van nuttige inrichtingen en hij was o. a. de stichter der hoogeschool te Göttingen, welke naar hem Georgia Augusta genoemd werd, alsmede van het Britsche museum. Ondertusschen noopte zijn krijgslustige aard hem deel te nemen aan den Oostenrijkschen successie-oorlog; de overwinning bij Dettingen, 27 Juni 1743, op de Franschen behaald, redde keizerin Maria Theresia van den ondergang en was ook voor Engeland voordeelig. Groote vastberadenheid iegde hij aan den dag gedurende den opstand der aanhangers van den pretendent Karel Eduard in Schotland (1746). Toen zijn zoon, de hertog van Cumberland, na den slag bij Culloden de aanhangers van koning Jacobus gruwzaam vervolgde, trad hij ten behoeve der opstandelingen grootmoedig tusschen beide. Na het sluiten van den vrede van Aken in 1748 besteedde hij zijn zorgen aan de herstelling der geldmiddelen. De oorlog tusschen Groot-Britannië en Frankrijk over de Amerikaansche bezittingen ontrukte hem wel voor eenigen tijd Minorca, doch de kracht welke Engeland in den loop der groote gebeurtenissen (w. o. in den zevenjarigen oorlog, 1756—63) ontwikkelde, verschafte aan dit rijk een grooten invloed op de toenmalige europeesche politiek. Zijn staatkunde bedoelde evenals die van zijn vader, vooral de uitbreiding van Engelands zeemacht. G. overl. plotseling, 25 Oct. 1760 te Kensington en werd, daar zijn zoon Frederik Lodewijk reeds in 1751 overl. was, in de regeering opgevolgd door diens zoon, G. III. George II was een open karakter met veel persoonlijken moed , echter bekrompen , grillig, vrekkig en een weinig voorbeeldig huisvader. Terwijl hij zich in Engeland stipt aan de constitutie hield, betoonde hij zich tegenover zijn duitsche landen een wraar despoot, zoodat hij hier, in weerwil van de stichting der bovengenoemde hoogeschool, zeer gehaat wTas.

George III (1760—1820), sinds 1814 koning van Hannover, geb. 4 Juni 1738 te Londen, kleinzoon v/d voorg. In 1760 beklom hij den troon van Engeland, in ’t midden van den oorlog, dien hij met voordeel voerde. Zijn vloten maakten in de nieuwe w'ereld aanzienlijke veroveringen en de vrede van 1763 stelde Engeland in ’t bezit van Canada. Minder gelukkig echter was hij in denAmerikaanschen vrijheidsoorlog, die in 1778 uitbarstte en met de vrijverklaring der Ver. Staten van N.-Amerika eindigde. G. leed sedert 1787 aan aanvallen van krankzinnigheid, die ten laatste tot zulk een hoogte klommen, dat men in 1811 ’t regentschap in handen van den prins van Wales stelde. Nog tien jaar leefde hij geheel krankzinnig en daarbij in de laatste jaren blind. Hij overl. 29 Jan. 1820. G. was een der meest onbekwame engelsche monarchen. Engelands opkomst tot europeesche grootmogendheid en in handel en nijverheid gedurende de 60 jaren van zijn regeering, was het wrnrk van zijn staatslieden, inzonderheid van den jongeren Pitt. Uit zijn in 1761 gesloten huwelijk met Charlotte Sophie van Mecklenburg—Strelitz (overl. 1818) liet hij zeven zoons na: George IV, Frederik, hertog van York, Willem, hertog van Clarence, den lateren Willem IV, Edward, hertog van Kent, vader van koningin Victoria, Ernst August, hertog van Cumberland, den lateren koning van Hannover, August Frederik, hertog van Cambridge, en zes dochters.

George IV (1820—30), ook koning van Hannover, zoon en opvolger v/d voorg. In zijn jeugd gaf deze vorst zich over aan allerlei uitspattingen en maakte hij ontzettende schulden; het parlement kwam hem herhaaldelijk met belangrijke sommen te hulp. Ook zou hij door een geheime verbintenis met een weduwe, die den R.-K. godsdienst beleed, bijna de erfopvolging hebben verbeurd, indien hij geen gehoor gegeven had a/d dringende voorstellen en in 1795 gehuwd was met Carolina van Brunswijk, die reeds in ’t volgend jaar na de geboorte eener dochter zich van haar gemaal verwijderde en eenige jaren op ’t vasteland doorbracht, niet zonder vermoeden van een ergerlijk gedrag, waaruit na har» terugkomst een proces ontstond, waarin de waardigheid der vorstelijke familie geheel te loor ging, al hetgeen in het land groote spanning teweeg bracht. De minachting der natie voor G. werkte ook nadeelig op zijn staatkundige beteekenis. Als koning van Hannover gaf hij in 1823 aan dat rijk een nieuwe staatsregeling. In de laatste jaren leed hij veel ten gevolge zijner vroegere buitensporigheden en hij overleed op ’t kasteel van Windsor, 25 Juni 1830. Daar zijn dochter en zijn oudste broeder (de hertog v. York) kinderloos overl. waren, volgde zijn tweede broeder hem op, onder den naam van Willem IV. Literatuur: Jesse, Memoirs of the Court of England from the revolution in 1688 to the death of George II (Londen 1843 en 1846), Thackeray, The four Georges (1861), Mahon History of England from the peace of Utrecht to the peace of Versailles, 1703—1783 (1837—52), Lecky, History of England in the 18th century (8 din. 1878—90), Wright, Caricature history of the Georges (Londen 1867), Mac Carthy, History of the four Georges (1884—94); Walpole, Memoirs of the reign of George II (1851), Hanle, Wilhelmine Karoline, die hohenzollernsche Prinzessin aus Onolzbach auf dem engl. Königsthrone (Ansbach 1901), Wilkens, Caroline illustrious, Queen consort of G. II (Lond. 1901); Massey, History of England during the reign of George III (1863 en 1866), Anderson, History of George the third's reign (1891); Greville, Journal of the reigns of kings George IV and William IV (1874), Walpole, History of England from the conclusion of the great war in 1815 (2 5 din. 1886).

< >