Engelsch astronoom, geb. 27 Juli 1801, te Alnwick, Northumberland, overl. te Londen, 1892 ; hij werd opgevoed te Colchester, vanwaar hij in 1819 naar de hoogeschool te Cambridge ging ; in 1828 werd hem het bestuur over het pas opgerichte observatorium te Cambridge opgedragen; zijn waarnemingen publiceerde hij van 1829—1838 in 9 deelen, onder den titel : Astronomical Observations; in 1835 werd hij naar het observatorium te Greenwich beroepen. Deed hij al niet van zich spreken door groote ontdekkingen, hij heeft van zijn hooge talenten genoegzaam blijk gegeven door nuttige en belangrijke verbeteringen of uitvindingen inzonderheid op het gebied van wetenschappelijke instrumenten en door het invoeren van snellere methoden voor berekeningen, terwijl hij zich met vrucht bezig hield met magnetisme, meteorologie, photographie enz.
Hij was lid van verschillende binnen- en buitenlandsche geleerde genootschappen. Ter bestudeering van de zonsverduistering ging hij in 1842 naar Turijn, in 1851 naar Gothenburg, in 1860 naar Pabos, in Spanje; in 1872 werd hij in den adelstand verheven; in 1881, legde hij het directeurschap over de sterrewacht te Greenwich neder, hiertoe genoopt door hoogen ouderdom. Zijn voorn, geschriften zijn: Astronomical observations; — Catalogue of 2156 stars (1849); Reduction of observations of the moon 1849); Tracts on physical astronomy (1858); On Sound and atmospheric vibrations (1869); Treatise on magnetism (1870); bovendien leverde hij vele bijdragen aan tijdschriften en aan de Encyclopaedia Metropolitana.