Gepubliceerd op 23-02-2021

Georg hermes

betekenis & definitie

duitsch godgeleerde (r.-kath.) en philosoof, geb. 22 April 1775 in Westfalen, ontving 1799 de priesterwijding, werd 1807 hoogleeraar in de theologie aan de academie te Munster en 1819 aan de universiteit te Bonn, waar hij 26 Mei 1831 overl. In de werken: TJntersuchungen iiber die innere Wahrheit des Christentums (Munster 1805), Philos.

Einleitung in die christkath. Theologie (ald. 1819), Positive Einleitung in die christkath. Theologie (ald. 1829), Christkath. Dogmatik (3 dln., uitgegeven door Achterfeldt, 1834—36) zocht H. te bewijzen dat de kath. kerk-leer (de inhoud van welke leer hem boven allen twijfel verheven bleef) niet onvereenigbaar is met de nieuwere philosophie, met haar geest van kritisch onderzoek en verstandelijke redeneering. Hij maakte snel school (Hermesianisme), doch in 1835 werden zijn werken op den index geplaatst en zijn meeningen als kettersch veroordeeld; de aartsbisschop van Keulen verbood het bijwonen van de voorlezingen der Hermesiaansche hoogleeraren te Bonn en nam allerlei andere maatregelen tegen de nieuwe school, die nu weldra geheel verliep.

< >