duitsch geschiedvorscher, geb. 28 Maart 1795 te Hannover, studeerde sedert 1813 in de philologïe en geschiedenis te Göttingen, waar hij zich 1818: door zijn Geschichte der merowing. Hausmeier (Hannover 1819) den doctorstitel verwierf.
Yoor de „Gesellschaft für ältere deutsche Geschichtskunde” aanvaardde R de bewerking der merowingische en karolingische geschiedschrijvers en deed voor dit doel 1820—23 een wetenschappelijke reis door Duitschland en Italië. In 1823 tot secretaris aan het kon. archief te Hannover benoemd, kreeg hij kort daarop de leiding van het groote bronhenwerk voor de duitsehe geschiedenis der middeleeuwen, de Monumenta Germaniae historica (zie ald.). P. werd kon. bibliothecaris en archiefraad in Hannover en ging 1842 als opperbibliothecaris en geheim regeeringsraad naar Berlijn. 1874 legde hij zijn ambt en de leiding der Monumenta neder en overl. 7 Oct. 1876 in München. Uit de Monumenta liet hij een bloemlezing der beste bronnen: Scriptor es rerum germanicarum in usum scholarum afdrukken en de voornaamste daarvan ook in het duïtsch verschijnen; hij gaf ook het Archiv der Gesellsch. für ältere deutsche Geschichtskunde (dl. 5—11, Hannover 1824—58) alsmede met Grotefend de Gesammelte Werke (ald. 1843—47) van Leibniz uit. Voorts schreef hij nog enkele biographieën enz.