schei- en geneeskundige, 1660—1734, werd in 1694 hoogleeraar in de geneeskunde te Halle, in 1716 lijfarts van den koning van Pruisen. S. heeft zijin grooten naam voornamelijk te danken aan de zoogenoemde phlogiston-theorie (zie Phlogiston), welke hij' met zooveel talent en zaakkennis wist te verdedigen, dat zij' weldra door bijna alle scheikundigen werd aangenomen en heerschen bleef tot op Lavoisier, die haar door een meer juiste verving.
De praktische scheikunde werd mede met gelukkig gevolg door S. beoefend. Als geneeskundige stelde hij de leer van het animisme, dat de ziel als het beginsel des levens beschouwt; zijn hoofdwerk hieromtrent is: Theoria medica vera (1707).