duitsch natuurvorscher, geb. 18 April 1782 bij Bayreuth, was privaat-docent te Erlangen en vervolgens hoogleeraar in de zoölogie te Bonn, tevens directeur van het Zoölogisch museum aldaar, en overl. 2 Oct. 1848; onder zijn dierkundige werken moeten vermeld: Enumeratio insectorum deutheratorum (Erlangen 1805), Handbuch der Zoologie (2 dln., 1820), Grundriss der Zoologie (1826), Die Umgebungen von Müggendorf (Erlangen 1810), Physik.-stallst. Beschreibung des Fichtelgebirges (met G.
Bischoff, Neurenb., 1817); en onder zijn paleontologische werken: Beiträge zur vorweltlichen Fauna des Steinkohlengebirges (Bonn 1845), Der Schädelbau des Mosasaurus (in Nova acta phys.-medica Acad. Caes. Leopold. Carol., bd. 20, dl. 1, 1845), Petrefacta Germaniae (3 dln., Dusseld. 1827—44, ook versehenen onder den titel: Abbildungen und Beschreibungen der PetrefaLten Deutschlands und der angrenzenden Länder).
