Gepubliceerd op 29-01-2021

Gastrophysini

betekenis & definitie

Familie van visschen van de orde der Vergroeidkakigen (Pectognathi, Ggmnodontes), bevattende een aantal visschen, die zich in veie opzichten van alle andere onderscheiden. Eerstens reeds door hun lichaamsgedaante : het lichaam is altijd kort, bij eenigen nagenoeg even breed als hoog, rond op de doorsnee, en daar ook de kop zeer stomp is, soms bijna bolvormig: deze gedaante is echter bij eenzelfde individu veranderlijk; alle G. nl. bezitten de merkwaardige eigenschap van door inslikking van lucht een met de maag in verband staanden grooten zak of voormaag zoo sterk te doen uitzetten, dat de geheele buik zich als een strakgespannen blaas vertoont, iets dat mogelijk wordt gemaakt door de groote wijdte der huid, die in den niet opgeblazen toestand zich in min of meer diepe plooien legt. Door de vulling met lucht wordt het buikgedeelte lichter en de visch drijft dan op het water, met den rug benedenwaarts gekeerd. Bij het inslikken der lucht schijnt ook de tong werkzaam te zijn; deze bestaat bij de Gr. uit een dikke, vleezige, door twee sterke spieren bewegelijke massa, en werkt wellicht als een soort zuiger. Het verweermiddel der G. tegen andere in de zee levende dieren bestaat uit een eigenaardig bekleedsel, dat reeds op zich zelf voldoende is om deze visschen te doen herkennen; dit bekleedsel is bij de geslachten Triodon en Tetraodon saamgesteld uit kleine stekeldragende plaatjes; daar de stekeltjes aan den buik gewoonlijk het grootst zijn, noemt men de tot deze geslachten behoorende soorten stekelbuiken. Bij het geslacht Diodon bereiken de stekels een veel aanzienlijker lengte; zij zijn met een in horizontale takken gesplitsten wortel in de huid bevestigd; de stekels zijn bij vele Diodonsoorten zeer dik en stijf, bij anderen (Diodon pilosus) daarentegen dun en haarvormig; wanneer het lichaam door inslikking van lucht opgeblazen wordt, dan richten deze stekels zich op, evenals de pennen van een egel, waarom de soorten van dit geslacht wel egelvisschen worden genoemd. De zelfstandigheid waaruit deze stekels bestaan, komt het meest het tandbeen nabij, waarmee de kaken bekleed zijn. Behalve de met tandbeen bekleede kaken, die snijdende randen hebben, bezitten vele G. ook nog maaltanden; bij Diodon komt achter de kaken, zoowel aan de bovenals onderkaak, een platte knobbel voor, en bij eenige soorten van Tetraodon een dergelijke, iets kleinere, alleen aan de bovenkaak; deze knobbels vertoonen min of meer duidelijke groefjes aan hun oppervlakte, die de grenslijnen van even zoovele onderling vergroeide tandplaten zijn. Bij eenige Gzijn de neusgaten eenvoudige holten, bij vele anderen echter (onder-geslachten Chilomycterus, Chelicthys) staan zij aan het einde van een voelervormige neusbuis; ook ontbreken de neusgaten wel geheel en zijn dan meest vervangen door twee niet holle voelers. Het skelet der G. bestaat uit waar been; de wervels zijn niet onderling vergroeid, maar bieden de merkwaardige bizonderheid aan, dat de voorste bovenste wervelbogen niet gesloten zijn, zoodat daar ter plaatse het ruggemerg niet geheel door been overdekt is. In het algemeen stemmen de soorten dezer familie, wat hun geographische verbreiding betreft, vrijwel overeen met dekoffervisschen, Ostracionides; de meeste G. komen voor in de tropische zeeën van beide halfronden, vooral in den Indischen oceaan; echter verbreiden zij zich zoowel noordelijker als zuidelijker dan de koffervisschen en men kent zoowel soorten uit de Japansche zee als uit de omgeving van Kaap de Goede Hoop. Ook gaan sommigen tijdelijk de rivieren op. De G. zijn minder uitsluitend zoöphagen dan de balistinen en de koffervisschen, daar zij zich behalve met schaaldieren ook met wier voeden ; hun vleesch is week en weinig smakelijk ; velen gaan voor vergiftig door; wanneer zij gevangen worden laten zij, als gevolg van de ontsnappende lucht, een knorrend geluid hooren. In Italië zim in lagen van het tertiaire tijdvak overblijfselen van eenige soorten dezer familie gevonden, waaruit blijkt dat deze voorheen in Europeesche zeeën, waar zij thans geheel ontbreekt, vertegenwoordigd is geweest. Geslachten: Diodon L. (met de ondergeslachten Chilomycterus Bier , Dicolichthus Kp., Cyelichthys Ï£p.), Triodon Cdv. en Tetraodon (met de ondergeslachten Gastrophysvs Müll., Chelonodon, Cheiichthys Müll., Arothon Müll., Anosmius Pet., Rhynchotus Bibr., Batrachops Bibu., Aspicephalus Hou,, enz.).

< >