duitsch theoloog (oudkatholiek) en philosoof, bekend als een der leiders van de oud-kath. beweging in Duitschland, geb. 27 Juli 1815 te Munster in Westfalen, studeerde aldaar en, na priester gewijd te zijn, in Bonn, werd kapelaan en leeraar in den godsdienst aan het gymnasium te Duisburg, 1849 prof. aan het seminarie te Paderborn, 1854 directeur van het theologisch convict te Munster, 1855 pastoor te Albachten bij Munster, 1864 prof. in de philosophie aan het lyceum Hosianum te Braunsberg; hij presideerde met Döllinger in 1863 de katholieke geleerden-bijeenkomst te München, die daarop door het Vaticaan onderdrukt werd, waarover hij schreef: Kirche oder Partei, ein freies offenes Wort an den deutschen Episkopat (Münster 1865). Zijn Fünfzig Thesen über die Gestaltung der Kirchlichen Verhältnisse der Gegenwart (2de dr., Leipz. 1868) kwamen op den Index.
Na de afkondiging van het dogma der pauselijke onfeilbaarheid, dat hij heftig bestreed, werd hij door den bisschop van Ermeland geschorst en in Oct. 1871 geëxcommuniceerd. Hij wijdde zich van toen af geheel aan de oud-kath. beweging en was sedert 1874 als zielzorger der gemeente in Freiburg i. Br. werkzaam, waar hij 28 Mei 1886 overl. Van zijn wetenschappelijke werken noemen wij: Die Philosophie Platons in ihrer innern Beziehung zur geoffenbarten Wahrheit (2 dln., Munster 1859—60); Geschichte der Philosophie (Braunsberg 1865); Kant vor und nach dem Jahr 1770 (Munster 1871); Antidarwinistische Beobachtungen (Bonn 1877); Die Philosophie des Bewusztseins (ald. 1877); Katholische Dogmatik (ald. 1881); Das Gesamtergebnis der Naturforschung denkend erfasst (Freiburg 1885); Antidarwinismus (Heidelberg 1886). Uit zijn nalatenschap verscheen: Die katholische Reformbewegung und das vatikanische Konzil (Giessen 1887).