zoöloog en noordpoolreiziger, geb. 10 Oct. 1861, nabij Christiania in Noorwegen, deed 1882 met het schip „Viking” zijn eersten tocht naar de IJszee, doorkruiste 1888—89 met een kleine expeditie Groenland waarbij hij o. a. van het Gyldenlövefjord aan de oostkust naar Godthaab aan de westkust overstak, en deed 1893—96 met twaalf reisgenooten met het schip de „Fram” een tocht die ten doel had om met behulp van een ter hoogte der Nieuw-Siberische eilanden veronderstelden noordwaarts voerenden stroom de noordpool te bereiken. Op deze reis verliet N. met een zijner begeleiders, luitenant Johansen, 14 Maart 1895 het schip, om met sleden, honden enz. verder te gaan. 7 April 1895 bereikten zij hun noordelijkst punt, 86° 4' (niet 14') en moesten hier van verder doordringen afzien.
Zij bereikten 12 Aug. Frans-Josephland, waar zij overwinterden en 17 Juni 1896 de expeditie-Jackson ontmoetten, wier schip „Windward” hen behouden naar Vardö bracht, waar zij 13 Aug. 1896 aankwamen. Eenige dagen later, 20 Aug., liep de „Fram”, waarop kapitein Sverdrup gezagvoerder was, de haven van Skjarvö bij Tromsö binnen; het schip had 16 Oct. 1895 benoorden FYans-Josephland zijn noordelijkst punt, 85° 57', bereikt. N. werd in 1897 buitengewoon hoogleeraar in de dierkunde aan de universiteit te Christiania. In 1900 nam hij met Hjort deel aan de noorweegsche diepzeeexpeditie. Afgezien van het algemeene resultaat, dat door N.’s koenen tocht de noordpoolvorsching een geheel nieuwen grondslag heeft gekregen, heeft deze reis voor de aardrijkskunde en de natuurwetenschappen rijke vruchten afgeworpen; verschillende eilanden werden ontdekt, Frans-Josephland bleek een archipel van kleine eilanden, het bewijs van de vroegere vergletschering der sibeirische vlakte werd geleverd, talrijke onderzoekingen betreffende het aardmagnetisme en meteorologische verschijnselen werden gedaan; verder werd bevonden dat ten w. en n.w. der NieuwSiberische eilanden de zee over een groote uitgestrektheid een aanzienlijke diepte heeft (tot 3800 m.), en dat daar onder een koude waterlaag (— l1/2° C.) aan de oppervlakte van 200 m. tot op den bodem zich warm water (V2° C.) bevindt.
De door N. veronderstelde strooming werd gevonden en bleek geheel overeen te stemmen met N.’s hypothese. Behalve zoölogische en aardrijksk. verhandelingen, schreef N.: Op sneeuwsehoenen door Groenland (1890), Eskimoliv (Christ. 1891), In nacht en ijs (de poolexpeditie van 1893—96, in de meeste europ. talen overgezet, nederl. Leiden 1897), en met anderen: The Norwegian North Polar Expedition, 1893—96. Scientific results (tegelijkertijd in Leipzig, Bombay, Christiania, Londen en New-York, 1900 v.v.,), Farthest North (Lond. 1900), The oceanographie of the North Polar Expedition 1893—96 (in de „Reports on the Norwegian Polar Expedition 1893 —96, memoir no. IX, Christ. 1902”). Literatuur: Von Enzberg, Nansens Erfolge (11de dr., Berl. 1899), Bain, Life of Nansen (Lond. 1897).