Gepubliceerd op 17-02-2021

Franz grillparzer

betekenis & definitie

oostenrijksch dramatikus, geb. 15 Jan. 1791 te Weenen, studeerde in de rechten, trad in 1813 in staatsdienst, werd in 1832 directeur van het archief der hofkamer, vroeg in 1856 ontslag, werd daarop tot rijksraad voor het leven benoemd, en overl. 21 Jan. 1872 te Weenen; hij heeft een standbeeld te Weenen (1889) en te Brünn (1892); in 1883 werd te Weenen een GrillparzerGesellschaft opgericht, dat sedert 1891 een te Weenen verschijnend Grillparzer-jaarboek uitgeeft. G. behoort als dramatikus tot de groote meesters der duitsche literatuur, zoowel wegens zijn eigenaardige, dichterlijke behandeling der stof als wegens zijn scherpe karakterteekening en geestvolle taal, die door haar harmonische vereeniging van het innerlijke en het zinnelijke onweerstaanbaar boeit.

Zijn wereldbeschouwing is een weinig bekrompen en vertoont rijkelijk sporen van den quietistischen karaktertrek van het Metternichsche Weenen; een in zichzelf gekeerd individualisme, dat het drukke wereldbeweeg ontvlucht en ontberen kan, werd reeds vroeg G.’s hoogste ideaal. Hij debuteerde succesvol met zijn Ahnfrau (1817), een tot het genre der noodlotstragediën behoorende dichting in de versmaat der spaansche drama’s, een stuk vol levendige handeling, in een zoetvloeiende, uiterst melodieuse taal, doch in dichterlijke kracht verre overtroffen door zijn eerstvolgende scheppingen, als Sappho (1819), Das Goldene Vliess (1822), Medea, Des Meeres und der Liebe Wellen (een bewerking van de sage van Hero en Leander, 1840). Andere werken van G. zijn: König Ottokars Glück und Ende (1825), een van bont en tastbaar levensgewoel doorstroomd historisch treurspel, een van G.’s best-geslaagde dramatische scheppingen, Ein treuer Diener seines Herrn (1830), een treurspel dat door zijn verheerlijking der Hongaren • het duitsche nationalisme gevoelig kwetste, Weh* dem, der lügt (1840), een historisch blijspel, waarin op zeer geestige wijze een anecdote van Gregorius van Tours uitgewerkt is, Der Traum, ein Leben (1840), dramatisch sprookje, waarin G. aan de groote spaansche dramatici herinnert; Ein Bruderzwist in Habsburg (nagelaten treurspel, Stuttg. 1873), Die Jüdin von Toledo (als voren, 1873), Libussa (als voren, 1873). Het fragment Esther (Stuttg. 1877) is in zijn rustige schoonheid een ware parel onder de gewrochten van dezen dichter. Men heeft verder twee uitnemend geslaagde novellen van G.: Das Kloster bei Sendomir (in de „Aglaja” van 1828) en de weemoedige, aandoenlijke vertelling Arme Spielmann (in Mailath’s „Iris”, jaargang 1848). Zijn in 1819 te Rome in het licht verschenen gedicht op de bouwvallen van het Campo Vaccino werd wegens zijn anti-christelijken tendenz door de censuur verboden.

< >