nederlandsch geschiedvorscher, geb. 1547 te Leuven, uit een aanzienlijk Utrechtsch geslacht, werd vroegtijdig geestelijke, daarna onderwijzer in de abdij van St. Geertruida te Leuven, en na een reis naar Italië ondernomen te hebben, kanunnik te Rijssel, waar hij in 1634 overleed.
Zijn geschiedkundig werk: De initiis tumultuuni Belgicorum (Douay 1587, herdr. Leuven 1640) loopt van 1555—1567 en is van groot belang, daar H. soms in belangrijke staatszaken gebruikt werd en zoo in de gelegenheid was om zich van het voorgevallene nauwkeurig te onderrichten. Zijn stijl is duidelijk en schoon, en zijn latijn meestal zuiver en sierlijk; hij schijnt zich Sallustius en Tacitus tot voorbeelden te hebben gekozen.