Gepubliceerd op 29-01-2021

Festuca

betekenis & definitie

L. Zwenkgras. Plantengeslacht van de familie der Gramineeën, met ongeveer 100 soorten, over de geheele aarde verspreid ; het zijn pluim- of aardpluimgewassen met 3—12-bloemige aartjes, wier bloemen geene of een korte, rechte kafnaald dragen; bijna alle soorten zijn uitmuntende voedergrassen, In Nederland komen voor : F. rigida, het stijve zwenkgras, Sderochlea rigida, (stijve saamgetrokken pluim, geen kafnaald, op drogen zandgrond in de omgeving der zee, tamelijk zeldzaam), F. Myurus, het langbaardig zwenkgras (pluim aarvormig, zeldzaam, op grasland met veel zon en op oude muren), F. Scuiroides, het eekhoorn-zwenkgras (pluim rechtopstaand, vrij algemeen op drogen zandgrond en heidegrond), F. rubra, het roode zwenkgras (plant met uitloopers, aartjes met roodachtigen, violetten of bruinen weerschijn, algemeen aan dijken, langs slooten, in de duinen), F. ovina, het amelands gras of schapenzwenkgras (pluim saamgetrokken, algemeen op beschaduwden zand- en heidegrond en in de duinen), F. duriuscula, het harde zwenkgras (pluim los, zeldzaam, op hei- en zandgrond en in de duinen), F. loliacea, het raaigraszwenkgras (algemeen in weilanden en langs waterkanten, aan een gegroefde spil komen twee rijen afwisselende ongesteelde aartjes voor), F.. giganten, het reuzenzwenkgras (aartjes groot, pluim uitgespreid,bladen met ruwen rand, tamelijk algemeen in bosschen en op beschaduwde plaatsen), F. aritnd'maeea, het rietzwenkgras (pluim uitgespreid en overhangend, vrij algemeen in drassige weilanden en langs waterkanten), F. eUttior, het rijzig zwenkgras of de beemdlangbioem (stengel en bladscheeden glad, pluim saamgetrokken, aartjes 6 -12bloemig, geheele plant 0,<S0 meter hoog, op vruchtbare grasgronden).

< >