Gepubliceerd op 29-01-2021

Exeter (engeland)

betekenis & definitie

Hoofdplaats v/h eng. graafschap Devon, parlenientsdistriet en Bisschopszetel (sinds den tijd der Angeisaksen), aan de bevaarbare Exe (die in de Exmoorhoogten ontspringt en na een loop van 88 km. bij Exmoutli in tiet Kanaal valt), 15 km bovenhaar monding, in een vruchtbare streek, was voorheen een sterke vesting, telde in 1901: 46,940 inw.; de stad bestaat uit een zeer oud gedeelte met nauwe straten, en tai van fraaie voorsteden, als Northernhay, Southernhay, Fennsylvania, waar zich ook het bisschoppelijk paleis bevindt, benevens Guildhall: het opmerkelijkst bouwwerk van E. is de in 1050 begonnen en 1280—1370 voortgezette en voltooide kathedraal in normandisch-gothischen stijl, met twee 50 meter hooge torens, en een der beroemdste orgels van Engeland. E. heeft een bisschoppelijk seminarie, een latijnsche school, een polytechnische school, een kweekschool voor onderwijzers, een ambachtsschool, een rijksopvoedingsgesticht , een doofstommen- en blinden-instituut, een genootschap tot bevordering der kunsten met een bibliotheek en een museum. In de 18de eeuw was E. hoofdzetel der eng. wol-industrie; thans bestaat het van de fabrikage van handschoenen, machinerieën enz. en van handel (voornamelijk invoerhandel); het heeft ook een kleine haven aan de Exe. E:, het Isca Dumnoniorum der Romeinen, het Caer-Isk der Britten, het Exanceaster der Angeisaksen, werd in 1085 door Willem den Veroveraar bestormd en vervolgens krachtig versterkt; van den op zijn bevel gebouwden burcht Rougemont bestaan nog de bouwvallen; in den loop destijds had E. nog herhaaldelijk een belegering te doorstaan.

< >