L. Plantengeslacht van de fam. der Celastrineeën, met een 40-tal soorten, die grootendeels in de noordelijk gematigde zone inheemsch zijn; het zijn struiken of boomen, met tegenoverstaande, enkelvoudige, fijn gezaagde bladen, okselstandige, gesteelde bijschermen en een roode 4- of 5-lobbige doosvrucht. Van de drie europeesche soorten, E. latifolia, verrueosa en europaea, komt laatstgenoemde hier te lande vrij algemeen in boschrijke streken voor en voert de namen kardinaalsmuts, papenhoed en luizenboom; de beide andere soorten zijn sierstruiken, van elders ingevoerd. De kardinaalshoed bereikt hier te lande een hoogte van 3 meter, en levert in den herfst, wanneer de takken met de levendig roodgekleurde vruchtjes, de z.g kardinaalshoedjes (zoo geheeten wijl zij daarmede eenige overeenkomst vertoonen), prijken, en iets later, wanneer het loof donkerpurperrood gekleurd is, een prachtig gezicht op, waarom hij dikwijls in parken wordt aangeplant; alle deelen dezer plant werken purgeerend en braakwekkend; het hout is een gezocht materiaal voor snijwerk.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk