duitsch romanschrijfster, meer bekend onder haar pennenaam E. Marlitt, geb. 5 Dec. 1825 te Arnstadt in Thuringen, dochter van een schilder, werd op 16-jarigen leeftijd door de regeerende vorstin van Schwarzburg-Sondershausen als pleegdochter aangenomen en wegens haar mooie stem voor het tooneel opgeleid; door een oorkwaal ongeschikt geworden voor deze carrière, was zij eenigen tijd voorleester van genoemde vorstin, vestigde zich in 1863 te Arnstadt, en overl. hier 22 Juni 1887.
Men heeft van haar de novelle Die Zwölf Apostel (haar eerste pennevrucht, allereerst verschenen in de „Gartenlaube”, 1865), de romans Goldelse (1866), Blaubart 1866), Das Geheimnis der alten Mamsell 1867), Meichsgrdfin Gisela (1869), Heideprinzesschen (1871), Die zweite Frau (1874), lm Hause des Kommerzienrats (1877), lm Schïllingshof (1880), Amtmanns Magd (1881), Die Frau mit den Karfunkelsteinen (1885). Het nagelaten brokstuk van den roman Das Eulenhaus werd voltooid door W. Heimburg (1888). Marlitt’s romans zijn spannend en levendig van stijl, doch missen natuurlijkheid. Zij werden in vrouwenkringen goed ontvangen. Alle werden ook in het nederlandsch vertaald en worden nog steeds veel gelezen.