materie (lat. Pus) Een product van ontstekingen. De zg gezonde etter is in den verschen staat een geelachtig witte, reuklooze 01 zwak-zoetig riekende, zwak alkalisch reageerende vloeistof, doorgaans van een roomachtige consistentie, soms echter waterig of integendeel breiachtig ingedikt; onder het microscoop laten zich hierin een dicht opeengedrongen massa kogelronde lichaampjes, de etterlichaampjes of ettercellen, onderscheiden, welke in een waterheldere vloeistof, het etterset'iim, drijven; dit serum bestaat voor het grootste deel uit water, in hetwelk (evenals in bloedserum of melkserum) eiwitstoffen, zouten en extractiefstoffen in opgelosten toestand aanwezig zijn. Laat men E. in een glazen vat staan, zoo vormen zich weldra twee lagen, een bovenste, waterheldere en dun-vloeibare serumlaag, en een onderste, gele, ondoorzichtige, taai-vloeibare laag van etterlichaampjes. Deze laatste, wier hoeveelheid in verhouding tot het serum zeer verschillend kan zijn, hebben het voorkomen der kleurlooze of witte bloedbollen (zie Bloed); het zijn kleine bolletjes van ongeveer 0,01 millimeter doorsnede, en bestaande uit een dikvloeibare, één of meer kernen bevattende protoplasma-massa. In volkomen verschen toestand, zoolang de ettercellen nog niet met atmospherische lucht of met water in aanraking zijn gekomen en zij nog niet hun natuurlijke warmte of door verdamping waterdeelen verloren hebben, vertoonen deze lichaampjes onder het microscoop duidelijke en levendige bewegingen; zij veranderen van gedaante, uit het lichaam treden gedurig draadachtige verlengsels die weer ingetrokken kunnen worden en waarmee zij langzaam langs den wand van het glas heenkrimpen; zij gelijken alsdan volkomen op zekere lagere organismen, de zg. Amoeben (zie ald.), waarom hunne bewegingen ook amoeboïde bewegingen worden geheeten. De geringste inwerking der lucht, van water, warmte of koude, evenals alle ingrijpende stoornissen, zijn voldoende om de etterlichaampjes te dooden. Zij trekken dan bedoelde verlengsels in, ronden zich tot een bol, veranderen ook weldra chemisch, en gaan ten slotte in den staat van ontbinding over. Dit afsterven treedt veelvuldig ook dan in, wanneer de etter zich nog in het organisme bevindt, en het beheerscht ook de verdere veranderingen van den E. in het algemeen.
De E. is een ziekelijke nieuwvorming van het lichaam, die zich overal vormt waar in eenig orgaan een ontsteking voorhanden is; vroeger beschouwde men op gezag van Virchow elke ettering als louter ontstaan door een overvloe lige ontwikkeling van jonge cellen uit zekere normaal in het lichaam voorhanden weefsels (bindweefsel, epithelium), en de oudere geneeskunde merkte den etter eenvoudig aan als een exsudaat, als een uitzweetsel ; eerst Cohnheim ontdekte in 1868 den waren aard der ettercellen; het zijn verdwaalde witte bloedbollen, welke bij de ontsteking den wand der bloedvaten, nl. der kleinste aderen en haarvaten, doorboord en zich vervolgens als ettercellen in de weefsels opgehoopt hebben, een proces dat bij den kikvorsch en andere proefdieren onder het microscoop onmiddellijk is waargenomen.
De veroorzakers van ettering (het zich vormen van etter) zijn in de eerste plaats zekere splijtzwammen, de ettermicro-organismen, streptokokken en staphylokokken; verder kunnen een geheele reeks van andere bacteriën, welke men gewoon is als de verwekkers van andere ontstekingsverschijnselen aan te merken (b.v. de verwekkers der pneumonie, de typhusbacil, de Boeterium coli commune, de tuberculose-bacil), zoowel bij menschen als bij dieren ettering teweegbrengen. Ook zijn het niet slechts de levende bacteriën die dit vermogen bezitten; reeds Pasteur heeft door kultures van doode ettermicroben etteringsprocessen te voorschijn geroepen, en Buchner heeft het bewijs geleverd dat de bacteriën in het algemeen het vermogen bezitten om in hun lichaam ontsteking en ettering verwekkende zelfstandigheden voort te brengen. Ook plantencaseïne en alkali-albuminaten veroorzaken ettervorming. De krachtig prikkelende scheikundige middelen, welke onder omstandigheden zonder tusschenkomst van bacteriën ettervormend werken (ammoniak, terpentijnolie, crotonolie), schijnen niet zelfstandig die werking uit te oefenen, maar door de producten, welke ingevolge de beschadiging der weefsels ontstaan. De door bacteriën verwekte ettering treedt op aan plaatsen, waar bacteriën in grooten getale te gronde gaan. Bij de gewone etteringsprocessen in het menschelijk organisme (furunkel, karbunkel, phlegmone), is de verwekker meest een Staphylocvccus of een Streptococcus. Naar de kleur bij zuivere kuituur onderscheidt men van de eerste een Staphylococcus pyogenes albus, uitreus en eitreus. Bij zware phlegmoneuse ontstekingen, en verder bij buikvliesontsteking en kraamkoorts is gewoonlijk een Streptoeoecus de oorzaak.
Elke eenigszins aanmerkelijke ettervorming gaat met een meer of minder smartelijke ontsteking gepaard Naar gelang van de plaats van ontstaan vermengen zich met den etter nog andere stoffen Alsdan is de etter niet geel van kleur, maar rood, oranje, groen of blauw. De roode kleur berust op bijmenging van roode bloedbollen, de oranjekleur op een aanzienlijker gehalte aan haematoidine (veranderde bloedkleurstof), terwijl de blauwe en groene kleur een gevolg zijn van woekering van de Bacillus pyocyaneus, een uiterst bewegelijke staafbacil die stoffen van die kleuren voortbrengt. Geen dezer kleurschakeeringen heeft echter bizondere beteekenis.
De ligging van den etter ten opzichte der weefsels is verschillend; nu eens verzamelt de etter zich op de oppervlakte der verschillende vliezen, b.v. aan de oppervlakte der uitwendige huid, der slijmvliezen of van het sereuse vlies (z.g. oppervlak- of epitheliale ettering), dan weer hoopt hij zich in de massa, in het inwendige van een orgaan op (z.g. diepe of parenchymateuse ettering). Vormt zich etter aan een plek van de huid of slijmhuid waar de samenhang van deze verstoord is, hetzij door verwonding of door een ontsteking. zoo heet de ettervormende plek een gezwel of zweer; heeft zoodanig gezwel het karakter van een kanaal dat naar een dieper gelegen punt van etterverzameling voert, zoo noemt men het een fistel of pijpzweer; heeft de etter zich daarentegen in een zelfgevormde holte in de weefsels van een orgaan ingebed zoo spreekt men van een abces of absces ; eindelijk komt het ook voor dat de etter het weefsel van een orgaan gelijkmatig drenkt en doortrekt, doordat hij allengs in de normale weefsel-elementen doordringt; dit wordt een etterige infiltratie geheeten. In laatstgenoemd geval komt het gewoonlijk tot een zg. etterige smelting van het weefsel, doordat het oorspronkelijke weefsel van het betreffende orgaan door de ingedrongen ettercellen gaandeweg doorweekt wordt en ten slotte volkomen verdwijnt; op deze wijze heeft zich dan uit een etterige infiltratie een absces gevormd.
De veranderingen welke rijpe etter, zoo hij zichzelf geen weg naar buiten baant en ook niet op kunstmatige wijze wordt afgevoerd, alzoo in het lichaam blijft, ondergaan kan, zijn zeer verschillend. De ettercellen veranderen, gelijk boven reeds werd aangemerkt, gedurig van gedaante, en haar inhoud kan zich in vet omzetten en zich ontbinden, of wel ineenschrompelen en verkalken. Wordt het etterserum door de bloedvaten weer opgezogen, zoo verdikt de etter zich allengs tot een kaasachtige massa, welke door afzetting van kalkzouten na verloop van t:jd steenhard worden kan, in welk geval men van verkalking van den etter spreekt. Lossen de ettercellen zich in haar serum op. zoo kan de geheele ettermassa door opzuiging in het bloed verdwijnen, hetgeen intussehen slechts bij kleine hoeveelheden aanwezige etter het geval pleegt te zijn; dit spontaan verdwijnen van een etternest kan slechts intreden wanneer er in de door etter gedrenkte weefsels geen voortwoekering van bacteriën ptaats heeft; is dit laatste wel het geval, als meestentijds bij phlegmonen, zoo kan zich het etterings-proces verder uitbreiden, of de etter-verwekkers kunnen in het bloed geraken, waarop zij hier of daar in het lichaam worden afgezet (longen, hart) en te dier plaatse een nieuwen etterhaard doen ontstaan, zie Pyaemie. Specifieke etter wordt zoodanige etter geheeten, die tegelijk drager van een smetstof is, door welke derhalve een of andere ziekte van het eene individu op het andere kan worden overgebracht (druiperetter, syphilitische etter, pokkenetter, enz.). Gewoonlijk is zoodanige etter op het oog niet van den gewonen etter te onderscheiden.
De gevolgen van ettering (etterdracht) voor het lichaam in het algemeen hangen geheel af van den duur en de uitbreiding ervan, van de hoeveelheid van den afgescheiden etter, van de belangrijkheid van het aangedane orgaan en van den graad van verwoesting die door de ettering in dat orgaan wordt teweeggebracht. Elk langdurig en aanmerkelijk etterverlies veroorzaakt gaandeweg bloedarmoede en verwatering van het bloed en kan door uitputting of door een eigenaardige ontaarding (de zg. amyloïde degeneratie van de milt, de lever, de nieren) tot den dood leiden. Daarom vereischt elke overvloedige etterdracht deskundige chirurgische hulp, waarbij in de eerste plaats voor vrijen afvoer van dén etter en een behoorlijke desinfectie door antiseptische verbandmiddelen moet worden zorg gedragen. Zie ook Abces, Fistel, Ontsteking, Wond.