Duitsch physicien, geb. 30 Nov. 1756 te Wittenberg, studeerde eerst in de rechten, begon zich echter weldra aan de natuurkunde te wijden met name aan de geluidsleer en de meteoro logie, vond den euphoon (1790) en den clavicylinder (1800) uit, bepaalde theoretisch de geluidssnelheid in vaste lichamen en bevond, door middel van de longitudinale trillingen dat de snelheid van het geluid in hout 10—16-maal grooter is dan in de lucht. Hij overl. 4 April 1827 te Breslau.
Gedeeltelijk om zijn uitvindingen bekend te maken, ten deele om zijn ontdekkingen op het gebied der accoustiek (klankfiguren, enz.) te verbeteren en aan te vullen, bereisde hij van 1802—12 een groot deel van Europa en hield zich ook eenigen tijd in Nederland op; hij schreef: Entdeckungen über die Theorie des Klanges (1787), Akustik (1802, door hem zelf in liet franseh vertaald: Traite d’acoustique, Parijs 1809), Neue Beiträge zur Akustik (1817), Beiträge zur praktischen Akustik und zur Lehre vom, Instrumentbau (1822), Heber den Ursprung des von Pallas gefundenen und anderer ihr ähnlicher Eisenmassen (1794), lieber Feuermeteore (1820), enz.