Gepubliceerd op 29-01-2021

Erfpacht

betekenis & definitie

(bij de Romeinen : Emphyteusis). Het recht om van een aan een ander toebehoorende onroerende zaak het volle genot te hebben, onder verplichting om daarvoor aan dien ander een jaarlijksche pacht te voldoen. Het Burgerlijk wetboek (art. 7(1778.'!) bepaalt ten aanzien van de E. in hoofdzaak het volgende :

E. is een zakelijk recht om het vol genot te hebben van een aan een andertoebehoorend onroerend goed, onder gehoudenis om aan laatstgemelden, als een erkentenis van deszelfs eigendom, eene jaarlijksche pacht te voldoen, het zij in geld, het zij in voortbrengselen of vruchten. De erfpachter oefent alle de rechten uit, welke aan den eigendom van het erf verknocht zijn, doch hij vermag niets te verrichten, waardoor de waarde van den grond zoude worden verminderd. Hij mag alzoo, onder anderen, geene af- of uitgravingen doen van steen, steenkolen, turf, klei of andere soortgelijke tot het erf behoorende grondspeciën, ten ware de ontginning reeds mocht zijn aangevangen, toen zijn recht is geboren. De boomen welke gedurende het erfpachtsrecht sterven, of door een toeval worden omgeworpen, komen ten voordeele van den erfpachter, mits hij andere in derzelver plaats stelle. Hij heeft insgelijks de vrije beschikking over alle beplantingen, door hem zelven aangelegd. De grondeigenaar is tot geenerlei reparatie gehouden. Daarentegen is de erfpachter verplicht het in erfpacht uitgegeven goed te onderhouden, en daaraan de gewone reparatiën te doen. Hij mag door het stellen van gebouwen, of door het ontginnen of beplanten van gronden, het erf verbeteren. Hij is bevoegd om zijn recht te vervreemden, met hypotheek te belasten, en de grond, in erfpacht uitgegeven, met erfdienstbaarheden te bezwaren, voor het tijdvak van zijn genot. Bij het eindigen van zijn recht, kan hij wegnemen alle zoodanige door hem gestelde gebouwen of gemaakte beplantingen, waartoe hij, uit kracht der overeenkomst, niet gehouden was; doch hij is verplicht de schade te vergoeden welke door het wegnemen van den grond mocht veroorzaakt zijn. Niettemin heeft de grondeigenaar recht van terughouding op die voorwerpen, totdat de erfpachter hem het verschuldigde volledig voldaan heeft. De erfpachter is onbevoegd om van den grondeigenaar te vorderen dat hij de waarde betale van de gebouwen, werken, betimmeringen en beplantingen, hoegenaamd, welke eerstgemelde heeft gemaakt en die zich bij het eindigen der erfpacht op den grond bevinden. Hij draagt alle belastingen, welke op het erf zijn gelegd, het zij gewone, het zij buitengewone, het zij jaarlijksche, het zij dezulke die slechts eenmaal moeten worden betaald. De verplichting om de pacht te voldoen is onsplitsbaar, blijvende ieder gedeelte van den in erfpacht uitgegeven grond voor de geheele pacht aansprakelijk. De erfpachter kan geenerlei vrijstelling van betaling der pacht vorderen, noch uit hoofde van vermindering, noch van het geheel ophouden des genots. Zco niettemin de erfpachten gedurende vijf .achtereenvolgende jaren van het geheel genot beroofd is geweest, zal hem kwijtschelding verschuldigd zijn voor den tijd van zijn gemis. Ter zake van eiken overgang van het erfpachtsrecht of van verdeeling eener gemeenschap, isgeene buitengewone uitkeering daarvoor verschuldigd. Bij het eindigen van het erfpachtsrecht heeft de eigenaar tegen den erfpachter eene personeele rechtsvordering tot vergoeding der kosten, schaden en interessen , veroorzaakt door nalatigheid en gebrek aan onderhoud van het erf, en voor de rechten die de erfpachter door zijne schuld mocht hebben laten verjaren. De erfpachter kan van zijn recht worden vervallen verklaard, ter zake van merkelijke aan het goed toegebrachte schade, of van het grovelijk misbruiken daarvan; onverminderd de rechtsvordering tot vergoeding van kosten, schaden en interessen. De vervallenverklaring kan ook worden uitgesproken ter zake van wanbetaling der erfpacht, gedurende vijf op elkander volgende jaren, en nadat de erfpachter vruchteloos tot de betaling bij behoorlijk exploit zal zijn aangemaand, ten minste zes weken vóór het aanvangen der rechtsvordering. De erfpachter zal de vervallenverklaring, uit hoofde van aan het goed toegebrachte schade of misbruik van genot, kunnen verhinderen, wanneer hij de zaken in haren vorigen staat herstelt en voor het vervolg voldoende zekerheid geeft. Alle ten aanzien der E. vastgestelde verordeningen zullen alleen plaats grijpen, voor zooverre daarvan door de overeenkomsten der partijen niet is afgeweken. Erfpachtsrecht gaat op dezelfde wijze te niet, als opzichtelijk het recht van opstal (zie ald.) is bepaald

< >