duitsch plaatsnijder, in 1810 te Berlijn geb., kreeg van 1826—30 onder de leiding van Buchhorn aan de Berlijnsche academie zijn opleiding. Zijn eerste stukken: De krijgsman en zijn zoon, naar Hildebrandt, en De Lorelei, naar Begas, vestigden reeds zijn naam.
Hij begaf zich naar Parijs, waar hij zijn meesterwerk, Het portret van v. Dijck (1840), vervaardigde. In 1842 kreeg hij den titel van professor. Zijn Beeld van Karel I, naar v. Dijck, in de Dresdensche galerij, is als een meesterwerk van de duitsche graveerkunst te beschouwen. Onder zijn talrijke werken munten nog uit: De Madonna Colonna, naar Rafaël, Ecce homo, naar Guido Reni, Mater dolorosa, naar Dolce, Het portret van Rafaël, in den Louvre, Gretchen op den weg naar de kerk, naar Kaulbach, en vooral de Madonna della Sedia, naar Rafaël (1865), die al zijn vroegere stukken nog overtreft. M. overl. 20 Oct. 1882.