Gepubliceerd op 20-01-2021

Dualisme

betekenis & definitie

van lat. duo", twee. In de philosophie: karakter van elk wijsgeerig of kosmogonisch stelsel, dat twee tegenover elkaar staande beginselen aanneemt, stof en geest; elke leer die een laatste niet op te heffen tweeheid (b.v. een goed en een kwaad beginsel) aanneemt, die onderling een eeuwigen strijd voeren. In de politiek: vereeniging onder denzelfden souverein van twee landen die hun autonomie behouden (Oostenrijk-Hongarije, Zweden-Noorwegen). In de natuurkunde is D. het aannemen van twee electrische, als ook van twee magnetische fluida Franklin, die den positieven en negatieven electrischen toestand door overvloed of ontbreken van een fluidum verklaarde, stond als unitariër tegenover de dualisten in dezen zin (zie Electrieiteit); evenzoo gold in de scheikunde eenigen tijd een dualistische theorie, van Berzelius, die aannam, dat elk samengesteld lichaam, hoe groot ook het aantal bestanddeelen mocht zijn, in twee deelen kon worden gesplitst, waarvan dan het eene positief, het andere negatief electrisch was.

In religie en philosophie noemt men D. in het algemeen elk leerstuk, dat twee co-existeerende, onderling onafhankelijke beginselen aanneemt, den geest als een meerwaardig tegenover de stof als een minderwaardig element stolt. Het wijsgeerig D. heeft ten doel het mengsel van goed en kwaad, van orde en verwarring, dat de schepping vertoont, te verklaren; de twee beginselen, doordephilosofen gedacht, zijn de geest, oorzaak der betrekkelijke volmaaktheden, en de stof, bron aller onvolmaaktheden D. in dezen zin werd geleeraard, hoewel met verschillende afwijkingen, door bijna alle wijsgeeren der oudheid ; Pythagoras, Anaxagoras, Plato, Aristoteles. De christen-metaphysici bestreden het als in zich dragende onoplosbare tegenstrijdigheden. Het tegenovergstelde van I). is monisme, leer der eenheid van het zijn

< >