Gepubliceerd op 20-01-2021

Douglas (geslacht)

betekenis & definitie

Oud schotsch geslacht, vroeger zeer machtig, vermaagschapt aan den hoogen adel van Schotland, Engeland, Frankrijk en Zweden; volgens de logende stamt het af van een krijgsman die in 770 door zijn dapperheid een door den scotenkoning Solvathius aan Donald, koning der westelijke eilanden, geleverden slag besliste en wegens zijn donkere huidskleur in de keltische taal Dhuglas (de zwarte man) genoemd werd, en voor zijn moedig gedrag met een stuk land in het tegenvv. graafschap Lanark werd beloond. Volgens anderen is de familie van Vlaamsehen oorsprong en vestigde zij zich eerst in de 12de eeuw in Schotland. De meest genoemde leden zijn:

William D. de Koene, schotsch ridder, tegenstander van John Baliol en vanEdward I, geraakte tweemalen in engelsche gevangenschap, en stierf in den Tower, 1298: Edward I gaf zijn goederen aan sir Robert Clifford; D’s oudste zoon,

James D. bijgenaamd, de Goede trouwe wapenbroeder van Robert Bruce, in diens strijd met de Engelschen ; na Bruce’s dood begaf hij zich, ingevolge eene gedane belofte, met diens hart naar het heilige land om het daar te begraven; onderweg in Spanje aan land gaande, riep Alfonso XI zijn hulp in tegen de Mooren; hij sneuvelde kort daarop in den slag van Sevilla, 25 Aug. 1330. Zijn zoon, William, lord D , viel in 1333 bij Halidon-Hill. Archibald D., jongste broeder v/d Goede, een der regenten van David II, viel evenals de vorige in den slag bij Halidon-Hill; zijn zoon William D., vocht tegen de Engelschen en doodde zijn bloedverwant, sir William D., ridder van Liddesdale, wegens verraderlijke handelingen, werd in 1385 door David II tot eersten graaf van D. verheven, stierf in 1384; zijn natuurlijke zoon, George D., werd eerste graaf van Angus (zie beneden), van de Douglas-linie; zijn echte zoon,

James, tweede graaf van D., sneuvelde jong, in 1388, tegen de Engelschen; hij liet geen erven na; de gravenwaardigheid ging over op een natuurl. zoon van James de Goede, nl.

Archibald, derde graaf D., bijgenaamd de Grimmige, geb. omstreeks 1358, nam deel aan den oorlog in Frankrijk, werd bij Poitiers krijgsgevangen gemaakt, doch tegen losgeld door William Ramsay bevrijd, kreeg in 1361 den post van constabel’ van Edinburg, verkreeg in 1369 het gebied van Galloway en speelde tot zijn dood in 1400, een belangrijke rol, zoowel in den oorlog als in de onderhandelingen tusschen Engeland en Frankrijk; de kroniekschrijvers noemen hem nu eens Douglas de Zwarte (the Black I).), dan weer lord van Galloway. Zijn zoon,

Archibald, vierde graaf van D., medeplichtige aan den moord der schotsche troonerven, in 1402, nam daarop deel aan de oorlogen tegen de Engelschen, werd in den slag van Shrewsbury (1403) krijgsgevangen gemaakt, herkreeg in 1408 de vrijheid, voerde in 1428 schotsche hulptroepen naar Frankrijk en werd door den franschen koning Karel tot hertog van Touraine verheven; hij werd 17 Aug. 1424 bij Verneuil verslagen en gedood; wegens zijn vele nederlagen kreeg hij den bijnaam van de Verliezer (Tyneman) Zijn zoon, Archibald, vijfde graaf van D. en tweede hertog van Touraine, behield van zijn hertogdom alleen den titel, was een der regenten over den onmondigen Jakob VI, werd stadhouder-generaal van Schotland, doch stierf reeds in 1439. Zijn beide zoons,

William, zesde graaf D. en derde hertog van Touraine, en David D., werden door hun benijders, aan wier hoofd de kanselier Criehton stond, in 1440 ter dood gebracht; hun oudoom,

James, werd zevende graaf D., doch ontving niet den hertogstitel van Touraine; deze James, de Dikke bijgenaamd, stierf reeds in 1443. Zijn zoon,

William, achtste graaf D., begon met Crichton een strijd om den voorrang in de staatsmacht, voerde dezen strijd met wisselend geluk, wist zich bovenal bij Jakob II te doen gelden, totdat deze, zijn aanmatiging moede, hem 21 Febr. 1452 op Stirling Castle met eigen hand om het leven bracht. Zijn broeder, James, negende graaf D., geb. 1426, stond tegen Jakob II op, leed echter volkomen de nederlaag, verloor al zijn goederen, die onder de zijliniën van zijn geslacht werden verdeeld, werd verbannen, keerde ten slotte naar Schotland terug en overleed 14 Juli 1488, zonder kinderen na te laten; met hem stierf de oudere gravenlinie Douglas uit.

De natuurlijke zoon van den eersten graaf D., bij de weduwe van zijn vrouws broeder (derde graaf van Angus), Margaret Stewart, erfgravin van Angus en Mar:

George D., kreeg in weerwil van zijn onwettige geboorte, in 1389 van Robert II, het graafschap zijner moeder, Angus, en huwde met eene Stuart, dochter van Robert III; hij stierf als engelsch krijgsgevangene, 1402: hij had een ruim aandeel genomen in den strijd van den koning tegen de overige Douglasen, de zg. Zwarten, waarvoor hij met aan deze ontnomen goederen werd beloond. Zijn zoon, William D., tweede graaf Angus (uit de familie D.), onderscheidde zich in de oorlogen der Schotten tegen Engeland, en overl. 1437. Hij werd opgevolgd door zijn beide zoons: James D., derde graaf Angus, in 1452 kinderloos gestorven, en

George D., vierde graaf van' Angus, die tijdens den opstand van den negenden graaf D (zie boven), tegen Jakob II aan de zijde des konings stond, en een goed deel van diens verbeurd verklaarde bezittingen verkreeg;hij stierf 1462; zijn zoon

Archïbald, vijfde graaf Angus, de groote graaf (the great earl), ook Bell-the-Cat bijgenaamd, bevocht Jacob III, en was de bondgenoot van diens broeder, den hertog van Albany (zie Stuart) en van Edward IV van Engeland; hij stierf in 1514. Zijn derde eenig overlevende zoon was

Gawin D., bisschop van Dunkeld, een bekend dichter (The Palis of Honoure en King Hart, twee allegoriën, en een vertaling der Eneide), stierf in ballingschap te Londen, 1522. Zijns vaders opvolger was de zoon van zijn bij Flodden gevallen broeder:

Archïbald D., zesde graaf Angus, huwde met de weduwe van Jakob IV, een dochter van Hendrik VII van Engeland, Margarete geheeten; hij bezat voor een tijd grooten invloed en speelde een belangrijke rol in de betrekkingen tusschen Schotland en Engeland; in 1528 liet Margarete zich van hem scheiden en hij werd van hoogverraad beschuldigd, moest naar Engeland vluchten, werd echter na den dood van Jakob V in eer hersteld, kreeg ook zijn bezittingen terug, bewees zijn land nog allerlei diensten, overl. 1557. Hij werd gedurende zijn geheele loopbaan steeds trouw terzijde gestaan door zijn jongeren broeder George I). van Pittendriech, de vader van James D., meer bekend onder den naam graaf van Morton, een titel dien hij door zijn vrouw, Elizabeth, erfgename van James, den derden graaf van Morton, in 1553 verkreeg; was lid v/d eerste congregatie der protestantsche schotsche lords (1557); onder Maria Stuart was hij eerst lord-kanselier, doch ging, toen zij een r.-kath. politiek begon, tot de oppositie over; hij behoorde in 1566 onder degenen die met Darnley Maria’s secretaris, Rizzio, doodden, en moest daarop naar Engeland vluchten; weldra begenadigd sloot hij zich met Bothwell en Murray bij Darnley’s vijanden aan en voegde zich later bij de coterie tegen Bothwell; toen Maria door de lords gevangen was genomen, voerde D. haar naar Lochleven; hij besliste ook den strijd bij Langside (1568): met Muiray behoorde hij tot de aanklagers der van den moord haars mans beschuldigde koningin; in 1573 werd hij regent van Schotland, bracht als zoodanig met engelsche hulp de partij der koningin ten onder, liet de leiders ter dood brengen, doch verwekte door zijn aanmatiging zooveel oppositie, dat hij zijn ambt in 1578 moest neerleggen: een komplot van gunstelingen voor den intusschen mondig geworden Jakob VI bracht hem geheel ten val en hij werd 2 Juni 1581 te Edinburg onthoofd.

De titel van graaf van Angus ging van den zesden graaf op zijn neef over:

David D., broeder van Morton, zevende graaf Angus; deze werd opgevolgd door zijn eenigen zoon,

Archïbald D., achtste graaf Angus; deze werd in 1587 in het bezit gesteld van de hem door zijn oom Morton vermaakte goederen; en hij kreeg tegelijkertijd den titel van graaf van Morton; toen hij nog hetzelfde jaar zonder mannelijke erven stierf, gingen zijn titels op twee zijliniën over; de waardigheid van graaf van Morton verkreeg

William D. van Lochleven, overl. 1606, wiens nakomelingen haar thans nog voeren (vertegenwoordiger is thans, 1902: Sholto George W. Douglas, geb. 5 Nov 1844, 21ste graaf van Morton; erfgenaam: lord Aberdour, geb. 1878). De titel van graaf Angus verkreeg William D. van Glenhervie, overl. 1591; diens kleinzoon,

William D., elfde graaf Angus, overl. 1660, was aanhanger van Karel I, die hem in 1633 tot markies van Douglas verhief; hij werd opgevolgd door zijn kleinzoon:

James D., tweede markies van D., overl. 1700, wiens zoon

Archïbald D. in 1703 tot hertog van Douglas verheven werd, doch in 1761 zonder erven stierf; de hertogstitel stierf uit, het markiezaat kwam aan den zevenden hertog van Hamilton (zie ald.), een nakomeling van den jongsten zoon v/d eersten markies Douglas. De zusterszoon v d hertog van D.,

Archïbald Stuart, geb. 1748, erfde na een langdurig proces de oude familiegoederen, nam den naam D. aan en werd in 1790 als lord D. van D. Castle tot peer verheven. Hij werd opgevolgd door zijn drie zoons, Archibald, Charles en James, die echter allen kinderloos stierven, de laatste 6 April 1857.

De voornaamste algemeene werken over deze familie zijn: dat van Hutne of Godscroft, History of the House of D. (Lond. 1644), en: Fraser, Douglas booh (Lond. 1885).

< >