1). Arrondissement v/h fransche dept. Côte-d’Or, 3114 km2. ; het bevat de 14 kantons Auxonne, Dijon-Est (17 gein.. 20.630 inw.), Dijon-Nord (15 gem., 21.680 inw.), Dijon-Ouest (14 gem., 41.600 inw.), Fontaine-Française, Gevrey-Chambertin, Grancey-le-Château, Issur—tille—Mirebeau, Pontailler—sur—Saône, Saint-Seine-l’Abbaye, Selongey en Sombernon, tezamen met 264 gemeenten en in 1896: 162.100 inw.
2). Dijon (niet Dyon). Hoofdpl, v/h fransche dept. Côte-d’Or en van het arrond. en de kantons D., aan den oostvoet der Côte-d’Or, in een ruime, vruchtbare vlakte, aan de monding van de Suzon in de Ouche en aan het kanaal van Bourgogne, aan den weg van Parijs naar Genève, 315 km. van Parijs, en aan de spoorlijnen Parijs—Lyon, D.—Is-surTille (33 km.),, Belfort—D. (188 km.) en D.—Saint-Amour (113 km.), zetel van het departementaal bestuur, van een bisschop, van een assizenhof, cour d’appel, filiaal der bank van Frankrijk, kweekscholen voor onderwijzers en onderwijzeressen, lycées voor jongens en meisjes, bibliotheek, museum, garnizoen, in 1901: 70.428 inw.
D. is goed gebouwd, heeft fraaie breede i-traten en vele aanzienlijke huizen, 15 ruime pleinen, talrijke fonteinen, beplante wallen en fraaie promenaden ; onder de bouwwerken munten uit de in 1280—88 in gotischen stijl gebouwde kathedraal St.-Bénigne, een der schoonste kerken van Frankrijk, met een 92 m. hoogen toren en prachtige mausoleeën (van koning Wladislaw van Polen, hertog Filips den Koene, enz.); verder de gotische kerk Notre-Dame, 1331 aangevangen, 1445 voltooid; de kerk St.-Michel, in 1529 gewijd; het bevestigde kasteel of de zg. Citadel, in 1478 begonnen, in 1512 voleindigd, thans staatsgevangenis; het paleis der hertogen van Bourgondië, ook paleis der Staten-Generaal geheeten, gelegen aan het hoofdplein der stad, in 1367 onder Filips den Koene aangevangen, in 1592 afgebrand, ten behoeve der prinsen van Condé, erfelijke gouverneurs van D., weer opgebouwd en in 1784 voltooid, thans stadhuis, met in een 20-tal der zalen een natuurhistorisch en archeologisch museum, een school der kunsten, en een zeer rijk museum van kunst (o.a. 40.000 gravures, beeldhouwwerken, gipsafgietsels en antieke vazen), benevens een omvangrijk archief; eindelijk het groote oude paleis van justitie, het gebouw der prefectuur, het abattoir, een krankzinnigengesticht en een schouwburg (1820—28 gebouwd); op een der pleinen werd in 1847 een standbeeld onthuld van den h. Berhard, die in het 3 km. van D. gelegen Fontaine-lès-Dijon geboren werd; overigens standbeelden van Rameau en van den beeldhouwer Rude (overl. 1855).
De bevolking fabriceert wollen manufacturen, stoffen, leer, waskaarsen (bougies de D.), azijn, chocolade enz., en drijven tuinbouw, bloemkweekerijen, handel in wijn, meel, graan en producten der industrie De stad heeft een academie voor kunsten en wetenschappen (1725 gesticht), een in 1722 geopende universiteits-academie (voor vijf departementen) met drie faculteiten (rechten, wiskunde en natuurwetenschappen, literatuur) een Ecole du droit, een lyceum, een pharmaceutenschool, seminariën, kunst- en muziekschool, ambachtsschool, kweekschool voor vroedvrouwen, bibliotheek (80.000 dln., ruim 900 handschriften), een botanischen tuin met meer dan 5000 plantsoorten, observatorium, een muntenverzameling, vele geleerde genootschappen De stad is omgeven door een fortengordel.
D, reeds onder de Romeinen een bevestigde plaats, Divio of Castrum Divionense, ten tijde der Merovingers en Karolingers deel van Pagus Alesiensis of Alsensis, kreeg in 525 zijn beroemde en later machtige abdfj St. Benigne; in 737 werd D. door de Saracenen in 888 door de Noormannen verwoest; in 1077 en 1199 werden hier kerkvergaderingen gehouden; toen in 1107 de graven van D. uitstierven kwam D. aan Bourgondië, 1183 kreeg het stedelijke rechten en werd daarop residentie der Bourgondische hertogen; na den dood van Karel den Koene in 1477 viel het aan Lodewijk XI van Frankrijk, die hier het parlement van Bourgondië vestigde; in 1513 werd D. door 20.000 Zwitsers belegerd, die zich echter door geld lieten bewegen af te trekken ; D., steeds katholiek, hield de zijde der Ligue, doch onderwierp zich in 1595 aan Hendrik IY; in 1731 werd D. zetel van een bisdom; 30 Oct. 1870 had bij D. een gevecht plaats tussehen de badensche divisie van Werder’s legerkorps en de vooruitgeschoven deelen van het leger van Lyon; nadat | de stad zelf op 31 Oct. meerdere uren lang hardnekkig weerstand had geboden, moest zij ten slotte kapituleeren, waarop zij het hoofdkwartier werd van generaal Werder; op de nadering v/d fransche oostarmee onder Bourbaki werd zij 27 Dec. 1870 door de duitschers ontruimd en 28 Dec. door Garibaldi bezet, die 31 Jan. 1871 de stad moest ontruimen, waarop 1 Febr. de duitschers haar weer bezetten.