(Cyperaceae), Cypergrassen, Rietgrassen, Schijngrassen. Plantenfamilie (Phanerogamen, Angiospermen, Monocotylen) van de orde der Glumifloren, met omstr. 2200 soorten, en over de geheele aarde verbreid; uitwendig komen de leden dezer familie in vele opzichten met de Grassen overeen; in andere wijken zij echter belangrijk van deze af; de halm der C. is rond of driekant, en geheel met een sponsachtig celweefsel gevuld. Hij is dikwerf kaal, omdat de bladen, en dus ook de overigens weinig ontwikkelde knoopen, waaraan zij gezeten zijn, aan zijn laagste gedeelte niet zelden op elkander gedrongen staan. De bladen vormen drie rijen of lijsten, en hebben eene gave scheede, d.i. eene zoodanige, die niet, zooals bij de Grassen, van voren gespleten is. De bloemen zijn eerst tot aartjes, en daarna dikwerf tot eene bijschermachtige bloeiwijze (eene zoogenaamde Bloem spies, Anthela) vereenigd, aan wier voetniet zelden een schutblad of een meerbladig omwindsel wordt aangetroffen. De bloemen zijn twee- of éénsiachtig, en in de oksel van een katachtig schutblaadje gezeten. In plaats van een bloemdek, is er dikwijls een krans van borstels aanwezig. Meeldraden 3 in aantal, zelden talrijker of verminderd tot 1. Vruchtbeginsel vrij, éénbokkig, met één rechtstandig eitje; stijl enkelvoudig; stempels 2-3 in aantal, klieraehtig-behaard. De vrucht is eene meest driekante graanvrucht met eene dikvliezige of dunne en broze vruchthuid, die nimmer met de zaadhuid vergroeit. De zaden bevatten een melig of vleezig kiemwit, dat de zeer kleine kiem aan zijn voet omsluit. De Oyperaceeën komen ten opzichte harer uitgestrekte verspreiding en den gezeliigen groei harer talrijke soorten met de Grassen overeen, doch geven aan vochtige streken de voorkeur, zoodat zij dan ook daar, zoowel als op hooge bergen en in noordelijke landen, boven de iaatsten de overhand hebben. Zij behooren om hare dorre, ruwe en dikwerf scherpe, bladen en halmen tot de slechte voedergewassen, en geven op moerassigen grond, waar zij niet zelden in menigte groeien, aanleiding tot het ontstaan van de zoogenaamde zure iveiden, die slechts door drooglegging, waardoor weder de echte Grassen de overhand verkrijgen, verbeterd kunnen worden. Eenige weinigen worden om het gehalte aan zetmeel harer knollige wortelstokken, gebruikt. In Nederland komen soorten voor van de tot deze fam.behoorendegesl.Carex, Cyperus, Schoenus, Rhynchospora, Cladium, Scirpus, Heleocharis en Eriophorum, zie deze onderwerpen.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk