Gepubliceerd op 23-02-2021

Cornelius rudolphus theodorus kraijenhoff

betekenis & definitie

luitenant-generaal in nederlandschen dienst, te Nijmegen in 1758 geb., vestigde zich in 1784 te Amsterdam als praktiseerend geneesheer, doch moest deze stad in 1793 tengevolge der woelingen verlaten en een veilige schuilplaats zoeken bij het fransche leger, dat onder bevel van Daendels tot aan ’s Hertogenbosch was doorgedrongen. Aldaar kreeg hij een betrekking aan het hoofdkwartier en werd, na een zending naar Amsterdam volbracht te hebben, in 1795 tot luitenant-kolonel bij den generalen staf benoemd, terwijl hij in 1796 directeur der hollandsche fortificatiën werd.

Tevens hield hij zich bezig met waterpassingen langs de rivieren en het doen van waarnemingen betreffende de stroomsnelheid. Onder koning Lodewijk was hij van 1809—10 min. van oorlog, terwijl hij bij de inlijving tot brigade-generaal en inspect.-generaal der genie benoemd werd. In 1814 benoemde de souvereine vorst hem tot luitenant-generaal en inspecteur-generaal der fortificatiën, Hij maakte ook deel uit van de in 1818 benoemde commissie ter verdediging der Texelsche zeegaten en marine-etablissementen te Nieuwediep, terwijl hij zich in 1825, op verzoek van het ministerie van koloniën, naar West-Indië begaf öm aldaar den grond te onderzoeken. Teruggekeerd, zag hij zich eenige jaren later in onaangename zaken verwikkeld naar aanleiding van geldverspilling bij den aanleg van vestingwerken in de zuidelijke (Belgische) provinciën, en in 1830 op pensioen gesteld. Hij overl. in 1840 te Nijmegen en werd in het naar hem genoemde fort K. begraven. Vergel. mr.

H. W. Tydeman, Levensbijzonderheden van den luiten.-gener. baron C. B. T. K. door hem zeken in schrift gesteld en op zijn verlangen in het licht gegeven (Nijm. 1844).

< >