Nederl. letterkundige en kritikus, geb. 28 Dec. 1826 in Den Haag, bezocht het gymnasium zijner geboorteplaats, studeerde te Leiden in de godgeleerdheid, werd in 1851 predikant bij de waalsche gemeente te Haarlem, huwde in 1859 met Anne Dorothee van der Tholl, verliet in 1862 de kerk, werd redacteur der rubriek buitenland aan de „Haarlemsche Courant“, was eenigen tijd medewerker aan „De Gids“, voorts redacteur der te Batavia verschijnende ,,Java-Bode;', richtte later het „Algemeen Dagblad van Nederlandsch-Indië” op, keerde in 1876 naar Europa terug, en vestigde zich te Parijs, waar hij Mei 1886 overleed; voorn. werken: Brieven over den Bijbel (1858), Ret land van Rubens (1879), Het land van Rembrandt (1882—84), Litterarische Rantasiën (22 dln., 1868—87), Nederlandsche Belletrie (3 dln., 1875—76), Lidewyde (roman, 1868), voorts reisverhalen, verspreide kritische opstellen, novellen enz.; de Brieven vanB. H. verschenen in 1890 te Haarlem. „Coenraad Busken Huet heeft zijn geheugen gemaakt tot een schatkamer, waarin hij achtereenvolgens heeft nedergelegd wat de letterkunde van de oudheid en den nieuwen tijd gedurende den loop der eeuwen heeft geschonken.
Hij heeft den Nederlandschen letteren van vroeger en later tijd den dienst gedaan haar belangwekkend te maken.’’