koning van Denemarken en Noorwegen, hertog van Sleeswijk-Holstein, zoon van koning Johan, geb. 1 Juli 1481 te Nyborg op Pünen, regeerde sinds 1506 als stadhouder in Noorwegen, en volgde 20 Febr. 1513 zijn vader op, behalve in een deel van SleeswijkHolstein, dat aan hertogFriedrich kwam. Reeds als prins had C. te Bergen in Denemarken een minnehandel met mooi Dyveke, de dochter van een hollandschen herbergier, aangeknoopt; deze vrouw en haar moeder, Sigbrit Willums of Willems, werden de invloedrijkste raadgeefsters van den jongen koning, die in 1515 huwde met Elizabeth (Isabella), zuster van keizer Karel V.
C., die zich tot taak stelde verbetering te brengen in den toestand van den burger- en den boerenstand en hiertoe een zelfstandigen noorschen handel zocht te vestigen, kwam weldra in conflict met de hanzesteden, welke tot dusver onder bescherming van belangrijke voorrechten de Scandinavische markten van de producten harer industrie hadden voorzien en den uitvoer- en tusschenhandel van Scandinavië hadden gemonopoliseerd; aan de andere zijde vond ook de deensche adel zich door C.’s hervormingen in zijn belangen en voorrechten aangetast. Hoewel de Zweden C. in 1497 tot troonopvolger hadden gekozen, hadden zij zich in 1501 weer van de unie met Denemarken losgemaakt en de regeering aan een der leden van het geslacht Sture opgedragen; naeenige mislukte tochten versloeg C. ten slotte in 1518 Sten Sture en werd in 1520 door geheel Zweden als koning erkend; onmiddellijk na de inhuldiging begon hij een verschrikkelijke wraakoefening (Stokholmsche bloedbad, 8—10 Nov. 1520) op zijn vroegere tegenstanders, waarbij meer dan zeshonderd der invloedrijkste personen den dood vonden; het gevolg hiervan was een nieuwe opstand onder Gustaaf Wasa, welke met de definitieve losmaking van Zweden van de Kalmarsche unie eindigde. Alsnu verklaarden ook de hanzesteden, en allereerst Lübeck en Danzig, C. den oorlog; tegelijkertijd stond de Jütlandsche adel tegen hem op, hertog Friedrich van Sleeswijk—Holstein de deensche kroon aanbiedende. C. vluchtte in April 1523 met zijn familie en alle vervoerbare bezittingen van Kopenhagen naar de Nederlanden, terwijl zijn land binnen weinige weken in de macht van den nieuwen koning Friedrich (overl. 1533) was; C.'s pogingen om den troon te herwinnen bleven vruchteloos; een leger, dat hij nog in 1523 in Duitschland op de been bracht, moest hij weldra wegens geldgebrek afdanken; bij een tocht tegen Noorwegen tn 1531 werd hij ten slotte gevangen genomen; na den dood van koning Friedrich in 1533 eischte wel een partij in het land herstel op den troon van C., doch zij bleef in de minderheid, en C. bleef tot zijn dood in gevangenschap, eerst op het slot Sonderburg op Alsen, sinds 1549, nadat hij in 1546 afstand van den troon had gedaan, op het slot Kallundborg op Seeland, waar hij 25 Jan. 1559 stierf; hij liet geen mannelijke nakomelingen na; van zijn beide dochters huwde Dorothea met keurvorst Friedrich II van den Pfalz, en Christine eerst met Frans Sforza on later met hertog Frans van Lotharingen.