Engelsch reiziger, geb. te Londen, 10 Oct. 1800; aanvankelijk wijdde hij zich aan den handel en vertoefde eenigen tijd te Genua en te Napels, terwijl hij vervolgens door de omstandigheden gedwongen werd, om de rechtsgeleerde loopbaan te betreden. Tevens legde hij zich toe op de geschied-, volkeren- en letterkunde, en gaf omstreeks dezen tijd zijn ,,Origines Biblicae” (1831), in het licht; zijn letterknechterij werd in Duitschland' sterk veroordeeld, en toen hij in 1836 engelsch consul te Leipzig was geworden, schreef hij aldaar zijn Verteidiging tegen Dr.
Paulus. Zijn blik was steeds op het oosten gericht, en hij maakte de Engelsche regeering opmerkzaam op het hooge belang van Abyssinië voor het handelsverkeer met Centraal-Afrika. Hij deed aanbiedingen om derwaarts te reizen, en toen hierop weinig acht werd geslagen, vatte hij het besluit op, om zonder ondersteuning uit de schatkist dat gewest te bezoeken. Hij was daar een welkome deelgenoot van de expeditie van den majoor Harris en heeft zich zeer verdienstelijk gemaakt door de beschrijving van Godsjem en meer zuidelijk gelegen landen, die te voren onbekend waren. De uitkomsten zijner nasporingen zijn gedeeltelijk in Engelsche en Fransche tijdschriften opgenomen, en hij schreef na zijn terugkeer onderscheidene belangrijke werken over den Nijl en zijn bronnen. Gok over de taal in Abyssinië heeft hij een werk in het licht gegeven.
