Bokhara, Bochara of Boekarije. Naam van twee landen in Midden-Azië, aan gene zijde der Amu of Oxus.
Groot-Boekarije, of het khanaat Buchara, is het z.o. deel van West-Turkestan of Turan en heet bij de sinds het jaar 1500 hier gevestigde Usbeken Usbekistan. Onder Hoog- of Klein-Boekarije verstaat men soms, hoewel deze naam bij de bevolking onbekend is, Oost-Turkestan (zie aldaar)of Turfan.Het mohamedaansche khanaat Buchara (Groot-Boekarije) heeft in het noorden bezet met de uitloopers der Thian-sjan en in het oosten tegen het hoogland van Pamir geen vaste orographische grenzen; in het z. en z.w worden deze door de Arnu-darja gevormd. In politieken zin is B. omgeven, in het n. door Russisch-Turkestan, in het o. door het Pamirgebied, in het z. door Afghanistan, in het w. Russisch-Turkmenië, in het n.w. het khanaat Chiawa; de aldus begrensde ruimte beslaat een oppervlakte van ongev 205.000 km2.Algemeene gesteldheid
Voor het grootste deel door zwarte of gele vlugzandwoestenijen met hier en daar vaste, leemhoudende gronden en kale, weinig hooge bergreeksen, ingenomen, wordt het land bijna alleen in de rivierdalen der Amu-darja en haar talrijke noordelijke zijrivieren bebouwd en bewoond. Onder de zijriv. van de Amu-darja in B. is de Serafsjan de waterrijkste; zij komt van het oosten en bewatert de omgeving der hoofdstad, benevens de streken van de oostelijke berggroepen; tot deze laatste deelen, van het bergstelsel der Thian-sjan uitmakende, belmoren de Karategin- en de Hissarbergen, bevevens de bergketen van Darwas. Onder de oasen van B. zijn Karsji, Kitab, Schaar en Tsjiraktsji de vruchtbaarste.
Klimaat, flora, fauna
Hoewel tusschen 36 en 41° N.Br. en slechts 345—377 meter boven zeespiegel gelegen, brengt het klimaat van B., bij zeer warme zomers (tot + 38" C.) strengere winterkoude (tot 23° C.) dan men bij een dusdanige ligging zou verwachten; ook valt er soms veel sneeuw, terwijl het er daarentegen zelden regent en de droogte kunstmatige bewatering noodig maakt. Behalve koren worden in B. katoen, tabak, groente en ooft verbouwd; beroemd zijn de verfplanten van B.; ook de zijderupsteelt wordt met goed gevolg bedreven. De bodem is rijk aan delfstoffen, als steenkolen, koper, ijzer, lood, zwavel enz. Onder de dieren zijn te noemen: schapen, geiten, kameelen, paarden, ezels, yaks; de veeteelt is zeer belangrijk.
De bevolking bedraagt, de nomadenhorden medegerekend, omstreeks 1,800,000 zielen, en bestaat uit de oorlogszuchtige tot den turksclien stam behoorende Usbeken (ongeveer 200,000), meest soldaten, de Tadsjik (600,000), nomadisch levende Kirgiezen, Karakalpaken en Turkmenen, en verder Hindoes, Afghanen, Arabieren, (nakomelingen van de door den derden khalif van Bagdad bij de verovering van Turkestan hier achtergelaten krijgslieden), Perzen (meest als slaven door de TekeTurkmenen herwaarts gebracht), en een 10,000-tal Joden. Sinds de afscheiding van Samarkand heeft B. nog slechts twee steden van eenig aanbelang: de boofdstad Buchara (zie volgend artikel), en Karsji, met omstreeks 20,000 inw.; verder heeft het land nog een 20-tal kleinere plaatsen, waaronder Kermine in het dal van de rivier Serafsjan, aan den weg van de hoofdstad naar Samarkand, versterkt middelpunt van het bestbebouwde en aan plantengroei het rijkste district van het heele khanaat, verder Hissar, in het o., in welks citadel de bezittingen van den emir worden bewaard, en bekend om zijn uitmuntende messen en klingen, en eindelijk Tsjardsjoei met een zwaar viaduct over de Amu, en beroemd om zijn paardemarkten, de voornaamste zijn. Eene van het n.w. naar het z.o. voortschrijdende stuifzandvloed heeft het noordelijk deel tegen het einde der 19de eeuw onbewoonbaar gemaakt en sterk ontvolkt: de landverhuizers gaan meest naar het russische Samarkand.
Bij zeer strenge uiterlijke vormen heerscht in B. een groot zedebederf; evenwel onderscheidt het land zich onder andere middelaziatische landen gunstig door zijn talrijke scholen en zijn onderwijs; de vrouwen nemen echter een nog ondergeschikter plaats in dan in andere mohamedaansche landen, en het lot van den staat zelf is, bij het slechts door een fanatieke geestelijkheid beïnvloede, despotisch gezag des emirs, geheel van de persoonlijkheid en den willekeur van dezen laatste afhankelijk. De Bucharen zijn strenggeloovige sunnieten, evenals de Afghanen en de Turkmenen, en dus openlijke vijanden van de schiitische Perzen.
Industrie bestaat eigenlijk in B. slechts in den vorm van huisindustrie en van gewone handwerken; daarentegen is de karavanenhandel sterk ontwikkeld; de hoofdartikelen van uitvvoer- en doorvoer zijn katoen, rijst, zijde, indigo en pelswaren; van invoer: katoenen stoffen, ijzer, suiker, leer, huiden; B. drijft vooral handel met Rusland. In de op 27 Mei 1888 geopende lijn Tsjardsjoei-Buehara-Samarkand der transkaspische spoorwegen bezit B. een zeer belangrijken verkeersweg, die het land reeds voor de europeesche kuituur begint te ontsluiten. Van Katta-Kurgan loopt een telegraaflijn naar de hoofdstad.
De bronnen voor de geschiedenis van B. beginnen eerst te vloeien met de invallen der Arabieren in het oude Transoxanië, sinds 666: in 714 gingen deze streken tot den islam over: in 893 maakte Ismail uit Balch, achterkleinzoon Saman’s (die van den Zoroastereultus naar het kamp van den Profeet was overgeloopen), aan de politieke en religieuze verwarring der arabische heerschappij een einde; hij werd emir van B. (Mawarännahr) en van Khwarizm (Chiwa) en maakte de stad B. tot zijn residentie. Het Rijk der Samaniden strekte zich ten tijde van zijn grootsten bloei, op het midden der 10dl‘ eeuw, in het zuiden uit tot Sefid-Koh en over Merw, Herat en Khorassan. Ismails opvolger werd in 1004 door de turksche Seldsjoeken verjaagd; laatstgenoemden vermochten zich echter niet in B. te bevestigen en B. werd een twistappel tusschen de oostelijke en westelijke naburen; ten slotte slaagde de vorst van Khwarizm, Mohamed Kutb-ed-din, erin het land te vermeesteren: door het ter doodbrengen van een aantal mongoolsche kooplieden lokte hij echter reeds in 1219 een inval van Dschingis-Khan uit. Daarop bij het van het Altaigebergte tot de rivier Oxus (Amu) reikende khanaat Tsjagatai ingelijfd, werd B. het hoofdtooneel van de broederoorlogen der nakomelingen van Dschingis-Khan; de oostturksche stammen erlangden de opperheerschappij en TimoerBeg (Tamerlan, de veroveraar van bijna gehrel Voor-Azië) werd in 1369 emir van B.; hij resideerde te Samarkand, bracht deze stad zoowel als de stad Buchara tot groot aanzien, bevorderde den landbouw door het aanleggen van waterwerken en deed een uitgebreid net van wegen aanleggen; in de 16de eeuw speelden zijn kleinzonen door hun onderlinge twisten en hun krachteloos bestuur het land denveroveraar Scheï-bani-Mehemed-Khan in handen (1500), waardoor de stam der Usbeken van de tusschen Aral en Wolga woonachtige „Gouden horde” de heerschappij over het khanaat B. verkreeg. De Scheïbaniden vermochten echter even weinig het verval des lands tegen te houden als de in 1597 aan het bewind komende Astarchaniden en het sedert 1784 regeerende huis Mangit. Onder den zelo tischen emir Masam (1784—1803) werd de Oxus, evenals oudtijds, weder de grens tusschen Iran en Turan; overigens genoot het land onder het bestuur van genoemden emir een zekeren welstand, welke onder zijn zoon emir Said (1803—26) en zijn kleinzoon emir Nasrullah (1826—60) spoedig weer verdween; laatstgenoemde was berucht om zijn religieus fanatisme, waarvan meerdere europeesche reizigers te lijden hadden; zoo liet hij den engelschen overste Stoddart en kapitein Conolly na allerlei mishandelingen in 1842 ter dood brengen, en ontzegde hij een russische expeditie, bestaande uit den mijn-ingenieur overste Butenjew, luitenant Bogoslowsky, den geograaf N.
Chanykow en den natuurvorscher Alex. Lehman, welke na een onderzoekingsreis naar het dal der rivier Serafsjan en opmetingen in Samarkand weder over B. terugkeerde, alle zekerheid van leven en eigendom; eerst in 1863, drie jaren na de troonsbestijging van Mozaffar-eddin, zoon van Nasrullah, kwamen weer eenige europeanen naar B. Toen in 1865 Rusland Tasjkent onder zijn bescherming stelde, kwam de emir van B. hiertegen in gewapend verzet; hij werd echter op 20 Mei 1866 verslagen, waarop de Russen op 5 Juni Chodsjent bestormden en 29 Aug. Tasjkent bij Rusland inlüfden; 14 0ct. werd de vesting Uratube en 30 Oct. de vesting Dsjisak genomen, waarmede het geheele gebied tusschen de Syr-darja en de Serafsjan in Rusland’s macht was; op 14 Mei 1868 bezetten de Russen Samarkand; hierop sloot de emir een vrede, 30 Juli 1868, waarbij hij de steden Samarkand en Katta-Kurgan, benevens de bijbehoorende districten (het dal van de Opper-Serafsjan) aan Rusland afstond en zich tevens verplichtte tot het betalen aan Rusland van een tegemoetkoming in de oorlogskosten en tot het beschermen en bevoorrechten van den russischen handel. De bij dezen vrede aan Rusland afgestane gebieden vormen thans het z.o. deel van het zelfstandigg eorganiseerde gouvernement-generaal Russisch-Turkestan. In den herfst van 1868 ondernamen de Russen op verzoek des emirs een expeditie tegen zijn oproerigen oudsten zoon, die op 21 Oct. 1868 bij Karsji met zijn aanhangers verslagen werd, waarop de emir een gezantschap met rijke geschenken aan den czaar naar Petershurg zond.
In 1869 sloot de emir op aandringen van Rusland een verdrag met Afghanistan, waarbij de rivier Oxus als grens tusschen de wederzijdsche bezittingen werd aangenomen. In 1870 werd van russische zijde een expeditie ondernomen tegen de roofzuchtige vorsten van Sjachrisjebs; de russische troepen bestormden de als onneembaar geldende rotsvesting Kitab en trokken toen af, de verdere onderwerping des lands aan den emir zelf overlatende. In 1873 sloot Rusland een handels- en vriendschapsverdrag met B., en gaf later den emir als belooning voor zijn hulp tegen China het aan China ontnomen Amudarjagebied ten geschenke.
Na den dood van Mozaffar-ed-din (1882) kwam zijn jongste zoon, de lichamelijk en geestelijk zwakke Abduel-abad-khan, of Abd-ul-Ahad, aan de regeering, die reeds weinig meer dan een russisch stadhouder is, gevolg van zijn streven om de vriendschap en den steun van deze mogendheid te behouden. In 1886 werd de opheffing Jer slavernij afgekondigd. In het laatste kwartgedeelte der 19de eeuw werd B. bezocht en bereisd door Majew (1878), Oschanin (1878), Hermann (1878), Bonvalot en Cap as, en werden deelen van het land met behulp van Struve’s plaatsbepalingen in kaart gebracht.