In het algemeen een bouwwerk dat twee deelen van een weg, die door water (rivier, kanaal) of door een inzinking van den bodem (dal, kloof) van elkander gescheiden zijn, te verbinden; is een zoodanig bouwwerk uitsluitend ten behoeve van een spoorw. aangelegd, dan spreekt men meer van viaduct, hoewel in het wezen der zaak een brug en een viaduct aan elkander gelijk zijn. Hoewel de bruggenbouw niet tot de oudste uitvindingen behoort, had deze toch reeds tamelijk vroeg een vrij hoogen trap van volkomenheid bereikt; de Romeinen voltooiden in Italië, Frankrijk, Spanje en Afrika reeds meesterstukken van bruggenbouw, waarvan meerdere nog heden bruikbaar zijn; ook de Arabieren waren zeer ervaren in dezen tak der bouwkunst; de Noormannen namen deze kunst van de Arabieren over en wat zij op dit gebied hebben gewrocht toonen nog vele overblijfselen, o. a. op Sicilië; dat ook in Nederland in de oudste tijden der geschiedenis van dit land reeds bruggen voorhanden waren moge blijken uit Tacitius’ verhaal van den vrede tusschen Claudius Civilis en Cerealis, die hij beschrijft als zijnde afgesloten aan de rivier Nabalia (men is er niet in geslaagd deze nader aan te duiden), terwijl beide aanvoerders op den rand stonden van een in het midden afgebroken brug.
Overigens heeft men overal waar met ’t doordringen der beschaving zich de behoefte aan een levendiger verkeer deed gevoelen, bruggen geslagen, om een gemeenschap daar te stellen tusschen twee niet te ver van elkander gelegen oevers of dalranden.Aanvankelijk bouwde men alleen houten bruggen, later werden ze deels van steen opgemetseld, vooral de onderbouw, deels van hout of ijzer opgebouwd, meestal de bovenbouw. Verder ontstonden in den loop der tijden een groot aantal stelsels van bruggen, als vaste, klap-, wip-, draai-, rol-, schip-, gier-, koker-, traliebruggen, enz. De keus tusschen al deze systemen bij het aanleggen van een nieuwe brug wordt door allerlei plaatselijke omstandigheden en voorwaarden bepaald. In de allereerste plaats komt de draagkracht die van de bruggen gevorderd wordt in aanmerking; men richt de brug in naar de zwaarste belasting die zij vermoedelijk moet kunnen weerstaan. Voor personenverkeer berekent men gewoonlijk vier a vijf menschen van 65 kg. op elk per Q meter, waaruit dan verder de druk op de steunpunten en de maximum-weerstand dien deze moeten kunnen bieden, kan worden afgeleid. Is de te overspannen ruimte of spanwijdte kleiner dan acht meter, zoodat men nog voldoend zware balken kan vinden, dan legt men gewoonlijk een houten brug van zware balken of leggers, die met de uiteinden op tot beschoeiing van den weg dienende zg. landhoofden van hout of steen rusten; over de uiteinden der leggers en eenigermate ingelaten, worden stootbalken aangebr ; deze worden door een eerste en eentweede dek, meest van een zachtere houtsoort, overtrokken; moeten de landhoofden van hout zijn, dan worden palen in den grond geheid, op hoogstens 10 decim. van elkander; over deze komen dan de stoven of hoofdbalken te liggen, die tot steunpunt dienen voor de leggers; om de wegspoeling van den grond te beletten worden de palen aan de voor- en achterzijde beschoeid; dat gedeelte van de landhoofden heeft eenzelfde richting als het water waarover de brug gebouwd wordt; aan weerszijden worden vleugels aangebracht.
Moeten de landhoofden van steen zijn. wat om de grootere duurzaamheid het verkieslijkst is, dan wordt allereerst een fundeering van twee rijen palen daargesteld, waarop vervolgens een muur wordt gemetseld, waaraan weer, evenals bij de houten landhoofden, vleugels worden aangebracht. Bedraagt de spanwijdte meer dan acht meter, dan moeten de leggers behalve aan de uiteinden ook nog daartusschen een steunpunt hebben; deze tusschenliggende steunpunten worden op verschillende wijzen aangebracht, als door het plaatsen van een of meer jukken en door schoren; bedoelde jukken bestaan uit een rij evenwijdig met de landhoofden inge heide palen, over wier koppen, horizontaal, een balk, hoofdbalk of sloof geheeten, wordt bevestigd; worden deze jukken van steen opgebouwd, dan spreekt men ook wel van pijlers; tot de ondersteuningsmiddelen belmoren verder de spar- of hangwerken, waarbij de schoren boven de brug komen; voorbeelden van op nog andere wijzen gesteunde bruggen leveren de boogbruggen en de hangboogbruggen, tot welke laatste ook de brug te Kampen over de IJsel (spanwijdte 216 meter, breedte 3,6 meter), behoort, die op steenen landhoofden en acht jukken rust.
Nog andere stelsels van vaste bruggen zijn de kokerbruggen, de traliebruggen, waarvan hier te lande voorbeelden bestaan te Zwolle, Zutphen, Bommel en Kuilenburg (150 meter spanwijdte), de geivelfbruggen, kettingbruggen, tubulaire bruggen (Britannia-brug, van het eiland Anglesey naar de kust van Wales). Onder de beweegbare bruggen zijn de ophaalbruggen, wipbruggen, draaibruggen, vlotbruggen en schipbruggen de meest voorkomende (zie deze onderwerpen, benevens Gierbrug en Pont).