Kortstaartigen, kortstaartige schaaldieren, krabben. Groep van schaaldieren van de onderorde dor Decapoda, gekenmerkt door een kort, onder het breede kopborststnk ternggcslagen en in een groeve aan de buikzijde opgenomen na-achterlijf, dat nimmer in een staartvin eindigt, bij de mannetjes smal en spits, bij de wijfjes breeder is, en bij de eersten van slechts een, hoogstens twee, bij de wijfjes van vier paren draadvormige poot-aanhangsels is voorzien; het derde paar der kaakpooten, met meestal breede platte leden, bedekt de monddeelen; sprieten kort, evenzoo het kopborststuk, dat breeder dan lang is; de vrouwelijke geslachtsopeningen bevinden zich aan liet borstschild tusschen de pooten van het derde paar.
De meeste soorten dezer groep houden zich aan of nabij het strand op, en bewegen zich loopende; anderen, wier achterste pooten door verbreeding der leden in vinpooten veranderd zijn, kunnen zich ook zwemmende voortbewegen. Reeds in het middengedeelte van het krijttijdvak leefden soorten dezer afdeeling in de toenmalige zee van Europa. De meeste der bekende fossiele soorten zijn echter uit de lagen van het tertiaire tijdvak afkomstig; vele daarvan schijnen te belmoren tot thans nog levende geslachten. De verdeeling in familiën der kortstaartige schaaldieren is, volgens Milne Edwards: Cychmetopa, Catometopa (beide door de Haan vereenigd tot de familie der Brachygnatha), Oxyrhyncha s. Majacea Oxystomata (zie deze onderw erpen). Op deze afdeeling volgt in de systematische rangschikking der schaaldieren de afdeeling der Anomura, waarin alle overgangsvormen van de Kortstaartige tot de Langstaartige schaaldieren (Macrura) vereenigd zijn; op de eersten gelijken deze nog doordat het na-achterlijf klein of slechts van middelmatige grootte is en door het ontbreken van zwempooten daaraan, terwijl het ook meestal naar voren omgeslagen is; de laatste naderen zij door het ontbreken eener groeve tot opneming van het na-achtcrlijk aan de ondervlakten van het kopborststuk, verder doordat het het na-achterlijf gewoonlijk in vinachtige aanhangsels eindigt, en eindelijk door de gedaante van het achterste paar hulpkaken, die smal en pootvormig zijn ; daarentegen zijn de pooten van het laatste paar of de beide laatste paren gebrekkig ontwikkeld.
Overigens is de graad van toenadering hetzij tot de Kort- of de Langstaartigen bij de onderscheidene familiën (Lithodina, Hippidae, Paguridac en Porcellanidac s. Galatheidca, zie deze onderwerpen) nog verschillend.