Korttongigen, korttongige hagedissen. Afdeeling van de orde der Hagedissen, Sauri, omvattende een aantal soorten, welke allen punten van overgang van den hagedis- tot den slangenvorm vertoonen; dezen overgang komt vooral duidelijk uit in de verlenging van het lichaam, het korter worden der ledematen, in het ontbreken of tenminste uitwendig onzichtbaar worden van een der paren of wel van beide paren pooten, het achterblijven van een der longen in haar ontwikkeling, het verdwijnen der uitwendige gehooropeningen, en door het soms geheel ontbreken van oogleden.
Nimmer verdwijnen echter al deze deelen gelijktijdig bij eene zelfde soort, zoodat er nog steeds kenmerken overblijven die deze dieren meer tot de hagedissen als tot de slangen doen naderen. Het gemeenschappelijk kenmerk aller soorten dezer afdeeling is de korte, platte, langwerpig driehoekige tong, die doorgaans aan de spits meer of minder diep is ingesneden, nimmer voor in- of uitslurping vatbaar is, en waaraan steeds de scheede, die den wortel van de tong der slangen omgeeft, ontbreekt. De tanden zijn, behalve bij het geslacht Trogonophis, gehecht aan de binnenzijde der kaken; sommigen bezitten ook gehemeltetanden. Naar den aard hunner huidbekleeding worden de soorten dezer afdeeling gebracht tot drie familiën: de gordelhagedissen, Zonosauri, de Scincoidei en de Glyptodermi (zie deze onderwerpen).