(arabisch Boeddschahjah). Zeestad en sinds 1875 zetel eener onderprefectuur in het gelijkn. arrondissement van het dept.
Constantine in Algerië, 180 km. ten o. van Algiers, 3 km. van de monding der WadiSaliel of Soemmam, ligt aan de door drie kustforten beschermde golf van Bougie, die van kaap Carbon tot de 40 km. verder gelegen kaap Cavallo reikt, en heeft een zekere reede, de beste ankerplaats aan de geheele Algerijnsche kust; de stad ligt aan de helling van don 700 meter hoogen Dsjebel-Goeraja, en is op een rondom steil afvallend plateau gebouwd; van de haven voert een rijweg opwaarts naar de stad; de top van genoemden berg, thans gekroond door een als onneembaar geldend fort, was voorheen een wijd en zijd bekend bedevaartsoord, dat zelfs wel Klein-Mekka werd geheeten. Vele overblijfselen van bouwgewrochten, rijkelijk van inscripties voorzien, spreken van een grootsch verleden. De stad heeft 13,000 inw. en drijft handel in was, honig, olie, wijn, enz. In de oudheid lag hier Saldae, aan de westgrens der romeinsche prov. Numidia;de Vandalenkoning Geiserik verhief deze plaats vóór de verovering van Carthago tot zijn hoofdstad en deed rondom de stad een ringmuur bouwen, waarvan nog overblijfselen voorhanden zijn; in de 10d>; eeuw werd de stad onder den naam Biddschajah (Bigaja) hoofdplaats van het koninkrijk der Beni-Hammad. en tot aan de ineenstorting van dit koninkrijk in 1152, in welk jaar B. door de Almohadon aan Marokko werd gebracht, was B. de belangrijkste handelsplaats van NoordAfrika; in 1240 kwam de stad aan Tunis; in de I5de eeuw was Bugea of Bugia een gevreesd zeerooversnest; in 1514 werd de stad door het piratenopperhoofd Barbarossa stormenderhand genomen; in 1555 stelde zij zich onder bescherming van den dei van Algiers; onder de turksche heerschappij verloor de reeds in de 16de eeuw tamelijk vervallen stad alle beteekenis, en toen de Franschen deze plaats 29 Sept, 1833 bezetten, was zij nog slechts een armelijk dorp.