Gepubliceerd op 20-01-2021

Bosnië

betekenis & definitie

(Bosna), met de Herzegowina in naam het noord-westelijkste vilajet (provincie) van het Turksche rijk in Europa, sinds Aug. 1878 door Oostenrijk-Hongarije, op grond van artikel 25 van het verdrag van Berlijn van 13 Juli 1878, militair bezet en, metuitzondering van het sandsjak (district) Novipazar, in hetwelk slechts de plaatsen Priboj, Prjepolje en Plevlje oostenrijk-hongaarsche garnizoenen hebben, bestuurd. B. omvat, behalve eigenlijk B., Turksch Kroatië of de Krajina, het landschap Herzegowina, en het oude Rascië (sandsjak Novipazar), en grenst ten n. en n.w. aan Slawonië en Kroatië, ten o. van Servië, ten z. aan het vilajet Prizren (Albanië) en aan Montenegro, ten z. en z.w. aan Dalmatië.

Het heeft een oppervlakte van 51.100 km2, (zonder Novipazar, dat 7350 km2, groot is), waaronder omstreeks 25000 km2, boschgrond.Algemeene gesteldheid

Uitgezonderd liet noordelijk, zich langs de Save uitstrekkende landschap, de Posavina geheeten, is het land over het geheel bergachtig en wordt door verscheidene meer of minder hooge bergketens doorloopen, wier hoogste toppen, in de uitloopers der Dinarische Alpen, de Treskavica (2128 m ) en de Bjelasnica (2067 m.), beide ten z.w. van Serajewo, en verder de Vranika Planina, de Zee Planina (1983 m.), de Lelja Planina (2070) en de Volujak met den Magïié (2390 m.) zijn. De voornaamste berggroepen in het noordelijk deel strekken zich uit van het z.o. naar het nw., hebben langgestrekte, met bosschen bedekte ruggen en vruchtbare dalen, die echter slechts ten deele bebouwd worden; daarentegen heeft het zuidelijk gebergte een karstkarakter, met scherpe profielen en kratervormige keteldalen, wier meest langgestrekte bodems in den regentijd met water bedekt zijn, en in den zomer uitdrogen en splijten; de randgebergten van deze ketels (polje) verheffen zich dikwijls tot 7 a 900 meter daarboven en zijn meest kale kalkrotsen, rijk aan kloven en afgronden; wouden komen hier niet voor, struikgewas slechts spaarzaam; de meest allen steenachtige dalketels bevatten 'hoogstens weiland en slechts weinige bebouwde plekken; daarentegen zijn de berghellingen in het noordelijk deel grootendeels dicht met wouden bezet, die aan vele plaatsen nog geheel het karakter van oerwoud hebben en bijna geheel uit midden-europeesche elementen (beuken, witte berken, ahornen) zijn saamgesteld. De boomgroei houdt in dén regel boven 1600 meter hoogte op om door een overvloedige vegetatie van alpenkruiden te worden vervangen, die in de sneeuw-vrije maanden Juni—Sept. de veeteelt uitmuntend te stade komt. Het vruchtbaarst in geheel B. zijn het beneden-Narentadal en in het n. de Posavina (land langs de Save).

Besproeiing

De hoofdrivier van het land is de Save, welke de noordgrens, met Slawonië, vormt, en door hare bevaarbaarheid voor stoombooten den hoofdweg van het handelsverkeer uitmaakt; hare voornaamste zij-rivieren zijn de Una, de Vrbas, de Ukrina, de Bosna en de Drina, die meest allen over hun benedenloop voor kleine schepen bevaarbaar zijn. Zuid-Bosnië ligt in het stroomgebied van de Narenta.

Klimaat

Het klimaat is zeer ongelijkmatig, in de Herzogewina (Mostar) wisselt de temperatuur tusschen —7,4° C. en 41,1° C.; het gemiddelde bedraagt 15.9° C. Te Serajewo wisselt de temperatuur tusschen —18,9° en 34, gemiddeld 9,2°, te Travnik 9,5°, te Dolnja Tuzla 9,8°. De winters zijn koud (—1,0° C.), de zomers warm (19° C.); het land is over het algemeen gezond.

Delfstoffen

Ongemeen rijk zijn de gebergten van B. aan metalen, voornamelijk in de districten Fojnica, Kresevo en Yares, met welker ontginning echter eerst sinds de bezetting van het land door Oostenrijk op eenigszins groote schaal een begin is gemaakt; op vele plaatsen bevinden zich machtige steenkoollagen, die echter slechts op enkele punten in exploitatie genomen zijn, warme en andere bronnen komen bij Ilidze te w. van Serajervo, bij Kiseljak, bij Banjaluka, bij Banja en bij Novipazar voor.

Landbouw, enz

De landbouw bloeit slechts in de dalen en lage streken, voornamelijk in de Posavina; de hoofdproducten zijn mais, graan, gerst, haver, rogge, boekweit, hennep en groente, in de Herzegowina ook rijst en veel tabak van zeer goede kwaliteit. de Bosna en de Narenta zijn ongemeen vischrijk; het vroeger zeer overvloedige wild is thans sterk verminderd, zoodat ook de vroeger zoo belangrijke, handel in vellen en pelzen van weinig beteekenis meer is; wolven komen nog veelvuldig voor, vooral in de noordelijke deelen; beren worden in het zuiden, vooral in het district Serajewo gevonden. De houtrijkdom des lands is onuitputtelijk; in de lagere streken bevorderen de uitgestrekte eikenbosschen de zwijnenteelt; elders worden schapen, geiten, rundvee, paarden en pluimgedierte gefokt; verder wordt ook bijen- en bloedzuigerteelt bedreven. In de Herzegowina gedijen wijnstok, vijgen en granaatappelen.

Bevolking

Vóór de occupatie van B. door Oostenrijk-Hongarije schatte men de bevolking van Bosnië met de Herzegowina, na aftrek van de 142.000 bewoners van Novipazar, op 1.069.772 zielen, in 1878 na aftrek van het aan Montenegro afgestaan gebied op 1.022.000 zielen; sinds heeft het OostenrijkHongaarsche gouvernement voor zijn gebied drie malen een volkstelling bevolen, nl. in 1879, 1885 en 1895 (22 April); deze gaven de volgende cijfers:

1879 1885 1895

Mannen. 607.650 705.025 828.190

Vrouwen 550.514 631.066 739.902

Totaal 1.158.164 1.336.091 1.568.092

De toename der totale bevolking bedroeg derhalve van 1879-85: 15.36° 0, van 1885-95: 17.36% van 1879-95: 35.39%, en respectievelijk per jaar 2.56, 1.77 en 2.15%; deze sterke toename vindt zijn verklaring het naar hun geboorteland terugkeeren van voor de occupatie uitgewekenen. De godsdiensten die het sterkst vertegenwoordigd zijn, zijn de mohamedaansche, de grieksch-katholieke en de roomsch-katholieke, nl.

1879 1885 1895

Mohamedanen 448.613 492.710 548.632

Grieksch-kath. 496.485 571.250 673.246

Roomsch-kath. 209.391 265.788 334.142

Israëlieten 3.426 5.805 8.213

Diversen 249 538 3.859

De bevolking is over de afzonderlijke districten verdeeld als volgt:

Serajewo 228.107

Bihac 191.897

Dolnja Tuzla 358.990

Travnik 240.088

Banjaluka 329.499

Mostar 219.511

Totaal 1.568.092

De volkrijkste plaatsen, met meer dan 5000 inw., waren in 1895:

Serajewo 38.083

Mostar 14.370

Banjaluka 13.566

Dolnja Tuzla . 10.227

Bjelina 9.320

Tesanj 6.736

Travnik 6.261

Brcka 5.998

Gradiska .... 5.353

Derwent 5.328

Liwno 5.006

Ten opzichte van hun nationaliteit behooren de bewoners van Bosnië zoowel als die van de Herzegowina tot de zuidslaven, die in de 7de eeuw deze streken binnendrongen en de andere illyrische, waarschijnlijk met de Albaneezen identische bevolking, die thans in het z.o. deel des lands nog met een 30.000 zielen vertegenwoordigd is, verdrongen. De Slavische bevolking behoort tot den servischen stam; de Bosniërs of Bosniaks en de Herzegowinen zijn leden eener zelfde familie. Met uitzondering van geringe plaatselijke afwijkingen is het servisch de landstaal. De godsdienst is het scheidende element onder de bevolking van B.; de mohamedanen, bijna zonder uitzondering nakomelingen van de sinds de verovering van het land door de Turken tot den Islam overgegane bezittende volksklasse en bewoners der steden, hebben vooral de overhand in het z.w., in het centrum en in het z.o., en zijn overigens over het geheele land verspreid, voornamelijk echter in de steden; de grieksch-katholieke christenen, in het spraakgebruik Serviërs genaamd in het n.o. en o., en in het z. en o. van de Herzegowina en belmoren tot drie bisdommen, Serajewo (zetel van den metropoliet) , Zvornik en Mostar: de roomschkatholieken of latijnen zijn het talrijkst in Midden-Bosnië, in het n.o. en in het w., en in z.w. Herzegowina; zij staan onder den aartsbisschop van Serajewo en de bisschoppen van Banjaluka en Mostar. Wat hun karakter betreft zijn de Bosniërs over het geheel ruw, trotsch, terugstootend jegens vreemdelingen, dapper, tot valschheid en wreedheid geneigd, streng van zeden, onderling gastvrij, eenvoudig; in religieuse zaken bigot, dweepziek en bijgeloovig; in de politiek bekrompen en conservatief; in den handel onderling eerlijk en rechtschapen; lichamelijk zijn zij krachtig gebouwd, groot van persoon, echter weinig bestand tegen ontbering.

Industrie, Handel

Industrie en handel staan op lagen trap en zijn tot de steden beperkt; de groot-industrie bepaalt zich tot het vervaardigen van ruwe ijzerwaren, geweren, touwwerk en wollen manufacturen, die meest in het land zelf verbruikt worden. De weinige uitvoer betreft landbouwproducten, hout, slachtvee, was, honig en eenige drogerijen; de nog geringere invoer (10 millioen florijnen per jaar), voorziet in de weinige behoefte aan koloniale waren, katoenen manufacturen en metaalwaren. Sinds de occupatie is B. in het algemeen oostenrijk-hongaarsche tolverbond betrokken.

Verkeer

Een net van landwegen, die echter ten deele onberijdbaar zijn, verbindt de grootere plaatsen onderling en met de oostenrijksche grenspunten. De hoofdhandelsweg loopt van Brod aan de Save naar Serajewo en vandaar o per Konjica en Mostar naar Metkovic in Dalmatiö; een tweede handelsweg gaat van Gradiska over Banjaluka, en Travnik en Serajewo naar Visegrad. Van de ongeveer 800 km. spoorlijnen zijn de voornaamste lijnen: die van Doberlin naar Banjaluka (101 km.), en die van Metkovic over Mostar, Ostrozac en Konjica, naar Serajewo (177 km., 1891 voltooid), beiden in exploitatie van den staat. B. heeft bijna 3000 km. telegraaflijn, met ruim 100 telegraafbureaux.

Bestuur, administratieve indeeling

Ten opzichte van de staatsrechtelijke positie des lands is in de tusschen Turkije en OostenrijkHongarije op 21 April 1879 te Constantinopel afgesloten conventie nadrukkelijk bepaald, dat het feit der occupatie van B. en van de Herzegowina, geenerlei inbreuk op de souvereiniteitsrechten des sultans over deze provinciën zal vermogen te maken. Het mohamedaansche deel der bevolking geniet volgens dezelfde conventie volkomen vrijheid van godsdienst. Het hoogste gezagvoerend lichaam in het land zelf is de landsregeering, met vier afdeelingen: binnenlandsch bestuur en eeredienst, finantiën, justitie, bouwbeheer; deze landsregeering heeft haar zetel te Serajewo en staat onmiddellijk onder het Reichsfinanzministerium te Weenen; zij wordt terzijde gestaan door een landraad of landdag, bestaande uit de geestelijke waardigheidsbekleeders van Serajewo en 12 vertegenwoordigers der bevolking. Vóór de bezetting door Oostenrijk was B. tot Nov. 1878 verdeeld in 7 kaimakamlyks; thans is het verdeeld in 6 kreitsen en 48 districten:

Kreitsen. Aantal districten Oppervl. in KM2. Getal inwoners.

Bihac 6 5.5221 /2 191.897

Banjaluka 7 8.497% 329.499

Dolnja Tuzla . . 10 8.991 358.990

Serajewo 7 8.371 228.107

Travnik 9 10.577¼ 240.088

Herzegowina:

(Mostar) 9 9.141 219.511

Hierbij komt nog de ten deele door Oostenrijk bezette kreits Novipazar, die rechtstreeks onder turkseh bestuur staat. Hoofdst. des lands is Serajewo (Bosna-Serai). Het wapen vanB. vertoont een arm in rood pantser, of rood bekleed, met een zilveren sabel, op een gouden veld; op het schild rust een kroon van leliën. De landskleuren zijn blauw-rood-wit.

Het budget voor 1900 bevatte de volgende posten:

Uitgaven (kronen) Inkomsten (kronen)

Centraal bestuur 3.650.425 30.000

Binnenl. bestuur 17.034.933 2.458.650

Finantiëel beheer 12.750.780 33.601.631

Justitieel beheer 1.715.140 118.600

Bouwbeheer 6.375.090 5.446.000

Totaal 41.526.368 41.654.881

Het onderwijs staat in B. nog op lagen trap, doch is sinds de oostcnr. occupatie reeds veel verbeterd; de hoogste instelling van onderwijs is een gymnasium, voorts zijn er een school voor middelbaar technisch onderwijs, een kweekschool voor onderwijzers, een aantal handelsscholen, en omstreeks 400 volksscholen (voor 1/3 ongeveer bijzondere). Over het algemeen onontwikkeld en weinig weetgierig, bezit de Bosniër echter een merkwaardige neiging voor de kunst, vooral voor de dichtkunst. Muziek, dans, wedstrijden van allerlei aard en gymnastiek zijn voorts zijn meest geliefkoosde uitspanningen.

Geschiedenis

Deze vangt voor B. aan in den tijd der Romeinen, toen het deel uitmaakte van de romeinsche provincie Dalmatië : toenmaals liepen twee militaire wegen door het land, de eene van Salona langs het dal van de rivier Vrbas naar Pannonië, de andere van Ragusa naar Plvlje Van uit de provinciale hoofdstad, Salona, breidde het christendom zich over het geheele land uit, en de bewoners, meest Illyriërs, werden geheel geromaniseerd. Op een reeks invallen der Goten volgde in de 7(ie eeuw de invasie der zuidslaven, waarna het oostromeinsche gebied zich nog slechts tot de kuststreken uitstrekte. Ook de nieuwe bewoners aanvaardden gaandeweg het christendom. Het land splitste zich in een steeds wisselend getal vorstendommen, bestuurd door vorsten en zupanen; onder deze vorstendommen waren Bosna (oorspronkelijk slechts het land rondom den bovenloop van de Bosnarivier), Usora en Rama langs de gelijknamige rivieren en Chelm in het gebied van de Narenta, de voornaamste; deze hielden zich ook het langst staande. De politieke geschiedenis van dit afgelegen bergland blijft lang donker; in de 12dl' eeuw vindt men vorsten vermeld, die onder den titel ban regeerden, en na de vereeniging van het naburige Kroatië met Hongarije steeds onder hongaarsche opperheerschappij stonden. De eerste met name genoemde bans, zijn Kulin (volgens oorkonden, 1180—1204) en Ninoslaw (omstreeks 1232— 50).

Omstreeks dezen tijd kreeg een dualistische oostersche sectie, door de naburen de Patarenen geheeten, de overhand in deze streken, hetgeen in de 13de eeuw tot een godsdienstoorlog met Hongarije leidde; op het einde van dezen oorlog heerschte in B. de dynastie der Kotronianitschi, die weldra naar het bezit der Servische kuststreken begon te streven; ban Stephan II (1322—53) breidde zijn gebied uit tot nabij Ragusa; Stephan Twertko II (1353—91) maakte van de toenmalige verwarring in Hongarije en Servië gebruik om het geheele kustland te bezetten, nl. noordelijk Dalmatië met Spalato en het Servische gebied tot aan Cattaro, Niksic en Prepolje; hij nam in 1377 den titel van koning van Servië aan, waarna de heerschers in Bosnië den koningstitel bleven voeren; onder zijne opvolgers verviel het rijk weer even spoedig als het gesticht was, de koningen waren machteloos tegen hunne overmachtige vasallen, waaronder enkelen eigen vorstendommen stichtten. Niettemin waren de pogingen van keizer Sigismund van Hongarije om het land weder onder hongaarschen invloed te brengen, geheel vruchteloos; daarentegen kregen de Turken er vasten voet; deze verhouding schijnt oorspronkelijk geheel een vriendschappelijk karakter te hebben gedragen ; in 1463 deed sultan Mohamed II echter op het onverwachts een inval in het koninkrijk, veroverde het, deed den jongen koning Stephan Tomaschewitz (1461—63) bij het slot Kljuc aan de Sana onthoofden, en verklaarde het land tot een turksche provincie, lntusschen had koning Matthias Corvinus inderhaast enkele streken, als de Herzegowina, en het noordwesten des lands met Jaice, bezet en tot hongaarsch grensgebied verklaard; in 1482 werd ook de Herzegowina door de Turken veroverd, en ten slotte in 1528 het overig gedeelte. Bosnië kreeg nu turksche stadhouders of gouverneurs, waarvan er 227 worden opgeteld, onder welke Ghazi ChosrewBei in het begin der 16de eeuw 33jarenlang in zijn ambt bleef en allerlei wetten, verordeningen en administratieve bepalingen uitvaardigde, waarvan vele tot in den nieuweren tijd van kracht bleven.

De bezittende klasse en haar aanhang ging tijdens de turksche heerschappij grootendeels tot den islam over, zoowel om voor de hooge posten en waardigheden in aanmerking te kunnen komen, als om zich de beschikking over de machtsmiddelen te verzekeren; de niet-bezittende klasse hield voor het meerendeel aan het christendom vast. Gedurende de oorlogen tusschen Oostenrijk en Turkije in de l7d' en 18de eeuw, die eerst bij den vrede van Sistowa in 1791 voorgoed een einde namen, was B. meermalen het tooneel van het krijgsgewoel (tocht van prins Eugenius naar Serajewo, 1697, overwinning van Laudon, 1788). In den Servischen vrijheidsoorlog, in den aanvang der 19de eeuw, werd B. slechts voor een klein deel betrokken. Gedurende de eerste helft der 19de eeuw hadden in B. allerlei opstanden tegen de mohamedaansche bureaucratie plaats; die van 1850—51 werd door Omar-Pacha gedempt, en had de onder den naam tansimat bekend geworden hervormingen tot resultaat. De in Juli 1875 in de Herzegowina uitgebroken opstand tegen de turksche heerschappij breidde zich weldra over geheel B. uit; nog voor deze opstand onderdrukt ^vas, vaardigde de gouverneur van B., Server-Pacha, op grond van een door de Porte onder invloed der europeesche mogendheden uitgegeven irade, een tansimat uit, waarbij allen die in B. staatsbetrekkingen bekleedden daaruit werden ontzet (2 Oct. 1875) en uiterlijk 1 Mrt. 1876 hun betrekking moesten hebben neergelegd; hierdoor nu werd aan een groote grief der bevolking, nl. die tegen de knevelende, knoeiende, omkoopbare ambtenaarswereld, tegemoet gekomen; verder zocht men door vermindering van belastingen, proclamatie van gewetensvrijheid, gelijkstelling der talen, behandeling van rechtszaken in de taal van de belanghebbenden enz., den vrede te doen terugkeeren. In den russisch-turkschen oorlog van 1877 bleef B. zoo goed als geheel buiten den strijd; niettemin bepaalde art. 25 der akte van het congres van Berlijn, dat de turksche provinciën Bosnië en Herzegowina door Oostenrijk bezet en bestuurd zouden worden; 29 Juli 1878 kregen de door Oostenrijk-Hongarije in afwachting van een opdracht der mogendheden inmiddels tegen Bosnië mobiel gemaakte strijdkrachten bevel op te rukken; in de Herzegowina vond de operatie geen noemenswaardig verzet; in Bosnië zelf liep de geheele bevolking te wapen en sloten zich de turksche bezettingen der Bosnische steden, geen instructiën ontvangen hebbende, bij het verzet aan, alsook geheele drommen albaneezen uit het sandsjak Novipazar, onder aanvoering van Muktija-Efendi, die weldra de leider der geheele beweging werd.

Onder gestadige gevechten, met zware verliezen aan manschappen en prestige, trok het oostenr. leger onder vrijheer Philippovich von Philippsberg op naar Serajewo, dat 19 Aug. stormenderhand werd genomen; 21 Sept. werd de hoofdmacht der Bosniërs, Turken en Albaneezen verslagen; is westelijk Bosnië werd de laatste tegenstand met de verovering van Livno (28 Sept.) gebroken; en met den val der vesting Kladus (20 Oct.) in het n.w. deel der lands, nl. in het district Krajina, was geheel B. onderworpen Oostenrijk-Hongarije had echter het derde deel van zijn staand leger in het vuur moeten brengen, en verloor aan gesneuvelden 179 officieren en 5006 manschappen, en aan op andere wijze (ziekte, wonden) overledenen nog 2233 manschappen. Bij keizerlijk decreet van 24 Oct. 1881 werd de algemeene weerplicht ingevoerd. Kort daarop brak in B. en noordelijk Dalmatië een opstand uit, die in 1882 met geweld werd onderdrukt. Sinds heeft de oostenrijksche regeering getracht eenige verbetering te brengen in de economische toestanden des lands, vooral door de agrarische verhoudingen en de betrekkingen tusschen grondeigenaren en boeren te regelen. In 1894 werd te Serajewo een archeologisch congres gehouden, dat onverwacht veel nieuws bracht.

< >