Gepubliceerd op 20-01-2021

Boleslaw

betekenis & definitie

Naam van meerdere vorsten van Bohemen, Polen en Silezië:

B. I. (935—967) hertog van Bohemen, kwam na het vermoorden van zijn broeder, Wenzel den Heilige, aan de regeering, bevorderde later het christendom in zijn gebied, streefde vruchteloos naar vrijmaking van Bohemen van Duitschland, en moest ten slotte den Bohemen binnengevallen keizer Otto I als opperheer huldigen (950); B. breidde zijn gebied uit door er Moravië, West-Galicië en een deel van Silezië aan toe te voegen. Hij stierf in 967.
B. II. (967—999) zoon en opvolger des vorigen, werd herhaaldelijk gedwongen Duitschland’s opperheerschappij te erkennen, hoewel hij meermalen alle krachten inspande om zich onafhankelijk te maken; hij hielp ook Heinrich II van Beieren tegen Otto II; onder hem werd het bisdom Praag opgericht (973); hij bracht den adel en daarmede vele onregelmatigheden en velerlei onrecht voor eenigen tijd ten onder.
B. III. de Roode, zoon en opvolger des vorigen (999—1002), verloor de door zijn grootvader veroverde en aan Bohemen toegevoegde stukken land aan Polen, en maakte zich door zijn wreedheid zoo gehaat, dat hij in 1002 de vlucht moest nemen; wel keerde hij in 1003, gesteund door hertog Boleslaw Chrobry van olen naar Behemen terug, doch werd kort daarop door Chrobry gevangen genomen, van het gezicht beroofd, en in een vesting in Polen gevangen gezet; hij stierf 1037.

Hertogen en koningen van Polen uit het Piastische Huis.

B. I Chrobry, dat is de Dappere, zoon van Mieczyslau I (992—1025), grondlegger der onafhankelijkheid van Polen; na zijn broeder, met wien hij overeenkomstig den wil zijns vaders het rijk had moeten deelen, te hebben verdreven, wist hij bijna alle noordwestelijkslavische landen onder zijn heerschappij te brengen, veroverde Danzig, Krakau, Silezië en Moravië, dwong Kiew tot overgave, en bracht Rood-Rusland in zijn bezit. Van keizer Otto III van Duitschland verkreeg hij het recht van investituur der poolsche bisschoppen en de suzereiniteit over de rechts van de Oder woonachtige Slavische volken. Na den dood van Otto III drong B. ook Duitschland binnen, en het gelukte keizer Heinrich II slechts met groote moeite en krachtsinspanning en door meerdere veldtochten (1005, 1012, 1015) hem terug te dringen en deze vorst moest bij den vrede van Bautzen in 1018 de LausitzaanB. als leengoed afstaan. Hij droeg door het oprichten van de bisdommen Kolberg, Krakau en Breslau veel bij tot de verbreiding van het christendom in Polen. Nadat hij in 1024 zelf den koningstitel had aangenomen, stierf hij in 1025.
B. II Smialk, dat is de Koene (1058—79), zoon van Kasimir I, verkreeg door zijn zegepraal over de Russen en Pommeren en door een tocht naar Rusland, op welken hij het verloren gegan^ Kiew weder vermeesterde, tijdelijk groot aanzien, en maakte daarvan gebruik om Kersfeest 1076 zichzelf de koningskroon op het hoofd te zetten; toen hij de met den adel verbonden geestelijkheid echter in haar vrijheden wilde beperken, en door wreedheden en daden van willekeur de gemoederen tegen zich verbitterde, o. a. met eigen hand bisschop Stanislaw van Krakau in de kerk doodde, werd hij van den troon vervallen verklaard, verbannen en uit het rijk verdreven; hij zou in 1082 in een klooster in Carinthië overleden zijn; volgens andere berichten werd hij op de jacht door zijn jachthonden verscheurd.
B. III Krzywousty (Scheefmond), zoon van Wladislaw I Herman, regeerde van 1102—39, voerde onophoudelijk oorlog met Pommeren, Bohemen en Rusland, had daarbij met binnenlandsche onlusten te kampen, liet zijn oproerigen halfbroeder Zbignjew het gezicht benemen, verdeelde zijn rijk onder zijn vier zonen en stierf 28 Oct. 1139.
B. IV Kedzierzany (de Kroesharige), zoon der vorigen, regeerde van 1116—73, verkreeg bij de deeling van het rijk zijns vaders slechts Masowië en Kujawië, verdreef echter zijn oudsten broeder, Wladislaw II, en eigende zich diens gebied tot; vruchteloos trachtte daarop keizer Friedrich I, tot wien Wladislau gevlucht was, den verdrevene het hem ontnomene terug te geven, hoewel B. er in berustte de opperheerschappij der genoemden keizers te erkennen; hij stierf in 1173.
B. V Wstydliwy (de Kuische of Schaamachtige) geb. 1226, was bij den dood zijns vaders, Leszek, nog een kind, stond tot 1242 onder regentschap van Heinrich den Gebaarde van Silezië, huwde met Kunegonde, dochter van Bela IV, en deed, evenals zij, gelofte van kuischheid, had naar alle zijden oorlog te voeren, wist zich tegen Koenraad van Masowië staande te houden, doch moest tegen de Tartaren den strijd opgeven; hij vluchtte daarop naar Hongarije; terugkeerend versloeg hij de in zijn gebied plunderend rondzwervende Russen, 1266; de laatste periode van zijn regeering was, door zijn strijd met de geestelijkheid, een opstand van den zich in zijn voorrechten aangetast beschouwenden adel, door een oorlog met Wladislaw van Oppeln en vernieuwde invallen der Tartaren, niet minder onrustig en veelbewogen als de eerste. Onder hem maakte Silezië zich van Polen los. Hij stierf 1279.

Hertogen van Silezië:

B. I de Lange, oudste zoon van koning Wladislaw II van Polen en hertog van Silezië, verkreeg na diens dood in 1163 van zijn oom, koning B. IV de Kroesharige (zie boven) Midden-Silezië met Breslau als poolsch leen, en werd de stamvader der Plastische hertogen van N.-Silezië; hij bevorderde ijverig de germaniseering van zijn gebied; hij overl. 8 Dec. 1201.
B. II, zoon van hertog Heinrich II van Neder-Silezië, verkreeg in 1248 bij de deeling des gebieds onder hem en zijn broeders Midden-Silezië met Breslau, ruilde dit in 1251 met zijn broeder Heinrich in tegen NederSilezië met Liegnitz, en werd de stamvader der oudere linie Liegnitz, hij overleed in 1278.
B. III, hertog van Liegnitz-Brieg, kleinzoon der vorigen, geb. 1291, volgde in 1296 zijn vader Heinrich I in Brieg en in 1331 zijn broeder Wladislaw in Liegnitz op; hij is de stichter der linie Brieg; in 1342 schonk hij zijn hertogdom aan zijn beide zonen en vergenoegde zich met in Brieg te blijven regeeren; hij overleed 21 April 1352.

Hertogen van Pommeren, zie Pommeren.

< >