Gepubliceerd op 20-01-2021

Bogos

betekenis & definitie

Een eerst in den laatsten tijd nader bekend geworden hamitisch herdersvolk in de berglanden benoorden Abyssinië ; hun verspreidingsgebied grenst ten z. aan dat der Hamasen, ten o. aan dat der Mensa, ten n. en w. aan dat der Beni-Amer, hun land ligt aan beide zijden van het heerlijk bergdal der Anseba-rivier, en wordt door geen enkele streek in Afrika ten opzichte van zijn flora en fauna overtroffen; het volk der B. wordt op 8000 zielen geschat ; het zijn krachtig gebouwde menschen, wier huidskleur van het gele in het donkerbruine speelt; zij noemen zich christenen, doch hebben weinig van het christendom bewaard: zij bedrijven vooral veeteelt; een deel bewoont een 20-tal dorpen, de overigen leiden met hun kudden een nomadisch leven in de bergen; zij zijn verdeeld in familiën, van wier hoofd de oudste der bloedverwanten staat; de vrouw heeft geen rechten; echtscheiding vereischt weinig formaliteiten, doch komt zelden voor; polygamie is geoorloofd, een vrijheid waar echter bijna geen gebruik van wordt gemaakt. De Bogos waren tot 1844 zoo goed als onafhankelijk, en werden later deels door de westelijker wonende mohamedaansche volkeren, deels door de Abyssinische vorsten (Tigré) onderworpen. in Juli 1872 kwamen zij onder de heerschappij van Egypte.

Sinds 1884 staan zij onder gezag van den keizer van Abyssinië. Hoofdpl. des lands is het dorp Keren, met omstreeks 300 hutten. (Issel, Vïaggio nel Mar Rosso e tra i Bogos, 4e druk, Milaan 1885).

< >