Oorspronkelijk de Maandag voor de vasten, door het volk zoo genoemd, naar de op dien dag in de kerk beginnende blauwe (violette) bekleeding des altaars. Wijl op dezen dag gewoonlijk de feestelijkheden van den laatsten Zondag vóór de vasten werden voortgezet, kreeg de naam B. in het algemeen de beteekenis van feestdag, van een dag waarop niet gearbeid werd.
Ergens een blauwen maandag geweest zijn, wil zooveel zeggen als ergens zeer kort geweest zijn, eerst sinds kort aangekomen zijn, enz.