Gepubliceerd op 20-01-2021

Bèta (plantengeslacht)

betekenis & definitie

Tim. Biet.

Plantengeslacht van de familie der Ühenopodieeé'a, met een 15tal soorten in de warmere deelen der gematigde zone van Europa, Afrika en Azië, meest onbehaarde, gladde, sappige kruiden met tweeslachtige bloemen; bloemdek 5-slippig, met den voet van den eierstok verbonden, later naar onderen houtig en hoekig; 5 meeldrapen; 2—5 stempels; vrucht bijna kogelrond, hard, in de houtig geworden bloemdekbuis opgesloten; zaad horizontaal, plat, kiem ringvormig, bloemen in lange, spichtig toeloopende aren. He bekendste soort is B. vulgaris, do snij biet, beetwortel of Braziliaansche biet (stengel forsch, recht overeind, onderste bladen zeer groot, en aan den voet min of meer hartvormig; wortel onverdeeld) die dikwijls gekweekt wordt en waarvan meerdere verscheidenheden zijn verkregen, als de mangdwortel (wortel spilvormig, vleezig, wit, geel of geringd) en de roode biet (van binnen en buiten bloedrood); laatstgenoemde soort draagt ook den naam Bèta Rapa Dumort\ de geheele plant bereikt een hoogte van V2 tot U/ó meter, zij bloeit in Juli-Sept., en is één- of tweejarig. Velen houden de aan het strand van verschillende zeeën groeiende zeebiet, B. mariiima, (stengels teer, twee of meer over den grond uitgespreid, onderste bladen eirond-ruitvormig, kort toegespitst, wortel houtig) voor een verscheidenheid van B. vulgaris. Zie ook Beetwortelsuiker.

< >