Gepubliceerd op 20-01-2021

Beloetsjistan

betekenis & definitie

(fr. Béloutchistan ; eng.

Beloochistan of Baluchistan; duitsch Belutschistan). Staat in zuidelijk Azië, het zuidoostelijkste deel van het hoogland van Iran, het Gedrosia der Ouden, ten n. begrensd door Afghanistan, ten o. door het Eng.-Indisehe landschap Sindh, ten z. door de Arabische zee, ten w. door Perzië: de noordgrens volgt in het algemeen den 30sten breedtegraad, de oostgrens de Halabergen; de grens met Perzm, in 1870 door een engelscho commissie geregeld, loopt langs de bocht van Gwader naar het n.o., daarna naar het n.w. tot aan den berg des zwarten konings (Koh-i- Malik i-sijah), op welk punt de grenzen van het afghaansch, het beloedsjisch en het engelsch gebied tezaam komen. Dit land, dat onder toezicht of bescherming van Engeland staat, wordt door een khan bestuurd, die te Kelat resideert; oppervlakte 315.000 km , 400. à 500.000 inw. Het noordwestelijk deel van B. heeft geheel het karakter van het hoogland van Iran: woeste vlakten, dorre zandwoestijnen, hetzij geheel zonder water, als de woestijn van Kharair, of met zoutmeren enz. Het zuiden en het westen daarentegen zijn bergachtig. Het Solimangebergte zendt een keten, het Halagebergte, naar het zuiden, welke keten in kaap Moewarik, ten westen van de Indusmonding, eindigt.

Door de provincie Mekran loopt een van het oosten naar het westen gericht bergstelsel. De grootste hoogte bereikt de Tsjihiltenberg, ten n. van Kelat, 4000 M. hoog. In de nabijheid der zuidkust verheffen zich een aantal slijkvulkanen. De voorn. rivieren zijn: in het n. de Bolan, de Mula, in het o. de Habd, de Purali, in het z de Hingol, in het w. de Desjt en de Nihing.Het klimaat is in de onderscheidene deelen van het land zeer verschillend, en levert in elk opzicht scherpe tegenstellingen op. In den winter ligt de sneeuw maanden achtereen zelfs in de dalen; des zomers is de hitte dikwijls ondragelijk; de Mekrankust met het daar tegenoverliggend arabische landschap Oman wordt als de warmste streek van Azië beschouwd. De woestijn Kharan, de Gedrosische woestijn der Ouden, waarin een groot deel van het leger van Alex. den Groote omkwam, is in den zomer ontoegankelijk. Aan delfstoffen bevat B. goud, zilver, koper, lood, ijzer, tin, antimoon, steenkool, petroleum, aluin, ammonia«, salpeter en meerdere zouten. Planten gedijen in de goedbesproeide dalen, waar zeer vele ooftsoorten, als abrikozen, perzikken, druiven, amandelen, pistaches, appelen, peren, pruimen, kersen, vijgen, granaatappelen, bananen en de indische guava, en, behalve de meeste europees:he graansoorten, rijst, tabak, katoen, voortreffelijke indigo, en een soort dsjoar verbouwd worden; in Mekran wordt veel zorg besteed aan den dadelpalm. Onder de in B. voorkomende dieren zijn leeuw, tijger, luipaard, hyena, wolf, jakhals, tijgerkat, wilde honden, vossen, hazen, ichneumon, antilopen, verscheidene zvilde schaap- en geitsoorten, de steenbok (Capra aegagrus), en de wilde ezel (Equus onager) te noemen; de vogelwereld komt overeen met die van Perzië en Afghanistan.

De industrie van B. is onbelangrijk; zijn handel gaat bijna uitsluitend over Indië; de twee handelscentra zijn Kelat in het n.o. en Bela in het z.o.; de uitvoer bestaat in huiden, hout, dadels, tabak en gedroogde vruchten. Het verkeer geschiedt nog hoofdzakelijk door middel van kameelen; de spoorlijn van Sjikarpoer naar Kandahar doorloopt het n.w. van B. (pas van Bolan); een lijn van Koeratsji, op de delta van den Indus, over Bela en Kelat naar Quetta, is ontworpen.

De bevolking bestaat voornamelijk uit Beloetsjen en Brahoes; beide volken leven grootendeels nomadisch; de eerste spreken een iranisch dialekt, het beloetsjisch, de Brahoes hebben noch in taal of zeden, noch in ethnologischen zin iets met de Beloetsjen gemeen; de Brahoes vormen het heerschend ras; uit hun midden komen de heerschers voort. Beide stammen zijn, evenals de Afghanen, sunnitische mohamedanen. Behalve uit beide genoemde elementen, bestaat de bevolking van B. nog uit Hindoes, Tadsjik en Armeniërs. Het land is verdeeld in een zevental landschappen of provinciën, waarvan elk onder een afzonderlijk hoofd staat; het geheel wordt bestuurd door een Khan, die onder toezicht staat van een engelschen gouverneur-generaal, die evenzoo te Kelat verblijf houdt. De zeven provinciën zijn 1) Katsji-Gandawa en 2) het land der Marris en Boegtis in het n.o.; 3) Djhalawan in het o. 4) Lus, Loes of Leia in het z.o.; 5) Mekran in het z.; 6) Kohistan in het w. en 7) Kelat in het noorden. De voornaamste steden zijn Kelat (hoofdstad), Mästung, Bagh, Dadar, Gandawa, Nusjki, Dera Bugti en Sunmiani.

Geschiedenis

De eerste berichten omtrent B. gaven de geschiedschrijvers van Alex, den Groote, als bij voorbeeld Arrianus. In de 8ste eeuw trokken de Arabieren op hunne veroveringstochten ook door B. Wanneer de Beloetsjen en de Brahoes het land in bezit namen is niet met zekerheid bekend. Het schijnt, dat het land door de Brahoes aan de Hindoes is ontweldigd, en dat de Beloetsjen zich er later vestigden. De Beloetsjen geven voor van Arabischen oorsprong te zijn. Na een lange reeks onderlinge oorlogen tusschen de bewoners, werd het geheele land door den Perzischen veroveraar Nadir-Shah bij zijn gebied ingelijfd, waarop diens veldheer Nassir-Khan, later de Groote bijgenaamd, het bestuur over B. kreeg 1739). zich weldra min of meer onafhankelijk wist te maken en zijn heerschappij zoowel inwendig als naar buiten bevestigde.

Na den dood van Nadir-Shah verklaarde hij zich spoedig geheel onafhankelijk; hij stierf in hoogen ouderdom, 1795;'zijn eerste opvolgers, Mabmoed en Mihräb, waren onbeduidende vorsten: laatstgenoemde kwam in 1839 in een oorlog tegen de Engelschen om het leven. De Engelschen bezetten in den loop van een campagne tegen Afghanistan, 1839—41 het landschap Kelat en dwongen Mihräb’s opvolger, Nassir II, in 1854 een verdrag af, waarbij deze het bezetten van de voornaamste punten van zijn land door Engelsche troepen moest toestaan, waarvoor hem een jaargeld van 60.000 gulden toegezegd werd. Dit verdrag kwam echter niet tot uitvoering. Nassir’s opvolger, Khudadad-Khan, had met allerlei opstanden te kampen en zocht ten slotte hulp bij Engeland, dat van deze gelegenheid gebruik maakte om Quetta te bezetten; in 1872 werd het westelijk deel van Mekran door Perzië in bezit genomen; de tegenwoordige toestand van B. tegenover Engeland, die geheel het karakter heeft van een protectoraatschap, werd geschapen door verdragen enz. van 8 Dec. 1876 en 8 Juni 1883. Bij den doortocht der Britsche troepen door B. tijdens den Afghaanschen oorlog van 1887 verleende Khudadad-Khan den Engelschen bijstand. Administratief bestaat het land uit 4 deelen:

1) B.,ten onrechte aangeduid als onafhankelijk, bestaande uit een confederatie van stamhoofden onder suzereiniteit van den khan van Kelat, die „bijgestaan” wordt door een Engelsch gouverneur-generaal, die tevens als bemiddelaar in onderlinge geschillen optreedt;
2) de Quetta-districten, met den pas van Bolan, die in naam van den khan direct door Engelsche hoogwaardigheidsbekleeders worden bestuurd;
3) Èngelsch-Beloetsjistan, of de onderworpen districten, gevormd door een aantal voormalige Beloetsjische en Afghaansche landschappen, thans allen bezittingen van Engeland uitmakende ;
4) de streken van de grenzen met Indië.

< >